Ümit Karanfil werkt sinds vorige zomer als hoofd van het team taalcoaches bij de Gentse Dienst Werk en Activering, voor die tijd was hij hoofd maatschappelijk werker in een welzijnsbureau van het OCMW Gent. Daar zag hij tijdens de eerste lockdown dat het OCMW nog het enige vangnet was dat voor de meest kwetsbaren in onze samenleving over en open bleef. ‘De ziekenfondsen en de vakbonden zetten in die eerste lockdown de fysieke contacten met hun leden stop, een ramp voor mensen die daardoor bijvoorbeeld voor de opvolging van hun aanvraag voor tijdelijke werkloosheid nergens anders meer terecht konden dan bij het OCMW. Het maakte nog maar eens duidelijk hoe waardevol het OCMW als laatste vangnet is.’
Dat betekende ook nog veel meer werk.
‘Dat is inderdaad de keerzijde, die grote werkdruk; het water staat de maatschappelijk werkers aan de lippen. Ze willen terecht weten hoelang die zal aanhouden, of er nog extra collega’s bij komen… In zo’n situatie is het belangrijk dat ze perspectief krijgen op beterschap. Bijkomende maatschappelijk werkers aanwerven bijvoorbeeld is niet altijd een sinecure. Soms is dat een kwestie van middelen, maar tegenwoordig is het in vele OCMW’s ook moeilijk om de vacatures voor maatschappelijk werkers in te vullen. De Federatie is daarom van plan daar in de komende periode samen met de VVSG aan te werken. Op de sociale hogescholen zijn er immers genoeg studenten, dat stel ik als deeltijds praktijklector vast op HoGent. Maar die studenten komen na hun studies niet per se bij het OCMW terecht. Daar moeten we werk van maken.’
Waar ligt dat aan?
‘Het is deels een imagoprobleem. Mijn studenten zeggen dat het OCMW saai is, administratief, technisch complex en met veel bureauwerk. Om dit imago bij te sturen heb je een goed gefundeerd plan nodig waarbij zowel de OCMW’s, hogescholen, studenten als andere stakeholders worden betrokken.' ‘Dat saaie imago is trouwens grotendeels onterecht. Het OCMW-maatschappelijk werk beschikt immers over hefbomen om bij een cliënt orde op zaken te kunnen stellen in de verschillende domeinen; het financiële is daar een belangrijk onderdeel van.’
Werkt geld geven?
‘Je mag geen sinterklaas spelen. De financiële steun moet een methodisch instrument zijn. Misschien blijkt uit de analyse dat er een bestedingsprobleem bestaat, dat er geen evenwicht is tussen inkomsten en uitgaven. Daar kun je dan budgetbeheer aan koppelen of misschien moet je een cliënt doorverwijzen naar collectieve schuldenregeling. Kortom, die financiële steun is een onderdeel van een ruimere begeleiding. Als een cliënt verwacht dat je gewoon zijn zoveelste achterstallige factuur betaalt en dan voor de rest geen begeleiding aanvaardt, dan zal die niet zomaar op zijn wenken bediend worden. Maar het financiële element is wel belangrijk. Heb je wat dat betreft eenmaal stabiliteit, dan kun je werken aan stabiliteit in de andere levensdomeinen. Een maatschappelijk werker beslist trouwens niet zomaar alleen over het verlenen van financiële steun. We baseren ons op wetgeving, interne reglementeringen en finaal is het aan het BCSD (bijzonder comité voor de sociale dienst) om een formele goedkeuring te verlenen.’
Vormt de goedkeuring van het Bijzonder Comité geen hinderpaal?
‘In elke stad of gemeente kan de dynamiek verschillen. Ook het BCSD is gebonden aan de wetgeving die grotendeels duidelijk bepaalt of iemand steungerechtigd is of niet. In andere situaties, bijvoorbeeld bij een huurachterstal of achterstallige facturen voor energiekosten, zal de interne reglementering van een OCMW en het sociaal onderzoek door de maatschappelijk werker meer de doorslag geven. Ook wat betreft sanctionering bij bijvoorbeeld fraude is dat het geval. En vervolgens zal een BCSD de finale beslissing nemen op basis van het voorstel dat een maatschappelijk werker doet. Sommige maatschappelijk werkers zijn jammer genoeg te verlegen om te handelen of er heerst binnen hun dienst weinig een cultuur om hun discretionaire ruimte te gebruiken.’
Hangt dat niet af van het aantal dossiers dat iemand opvolgt?
‘Het hangt af van verschillende elementen. De werkdruk bij maatschappelijk werkers – waar we met de Federatie steeds de vinger aan de pols houden – wordt bepaald door verschillende factoren. Het aantal dossiers zegt niet altijd alles. De complexiteit van de hulpvragen, toenemende problemen in verschillende levensdomeinen, de superdiversiteit, het vraagt allemaal een enorme inzet van medewerkers. Hun basisdrive om hulp te verlenen komt hierdoor onder druk, de motivatie neemt af, de frustraties nemen toe. Dat is voor mij een van de grote uitdagingen voor het OCMW-maatschappelijk werk. In verschillende OCMW’s zijn er trouwens werklastmetingen en onder andere op basis daarvan wordt bepaald hoeveel dossiers een maatschappelijk werker kan behandelen. Een waterdichte grens is dit niet, want een OCMW heeft geen aanmeldstop, gelukkig maar. Dus als je een team van acht maatschappelijk werkers hebt en je moet acht aanvragen verdelen terwijl die groep al aan de limiet zit qua aantal dossiers, dan zullen zij die begeleiding er toch nog bij nemen.’
Mensen hebben soms veel problemen tegelijk. Hoe gaat een OCMWmaatschappelijk werker daarmee om?
‘Ik kan mij moeilijk uitspreken voor alle OCMW-maatschappelijk werkers. Elke dienst is ook anders georganiseerd. Ofwel heb je veel generalistische maatschappelijk werkers die alles opvolgen, ofwel meer gespecialiseerde collega’s binnen eenzelfde OCMW die zich toespitsen op een specifiek domein, zoals activering of wonen.’
‘Vanuit het perspectief van de cliënt lijkt het mij eenvoudiger om met een vaste hulpverlener samen te werken die heel het traject opvolgt en een laagdrempelig aanspreekpunt is voor de cliënt. Wanneer er verschillende hulpverleners betrokken zijn bij een begeleiding, is systematisch overleg tussen de hulpverleners een must. Je zou denken dat dat een evidentie is, maar in de praktijk hoor ik regelmatig dat dit niet altijd zo vlot verloopt.’
Wat betekent de toenemende diversiteit voor het maatschappelijk werk?
‘In Gent heeft ongeveer zeventig procent van de cliënten bij het OCMW een migratieachtergrond. Die superdiversiteit stelt de maatschappelijk werkers voor grote uitdagingen. Ze krijgen te maken met een nieuwe doelgroep, verblijfsstatuten en de daaraan gekoppelde steunvormen, een taalbarrière, culturele en levensbeschouwelijke elementen, trauma’s ten gevolge van een vlucht… Als je inclusieve hulp wilt bieden op hun maat, vraagt dat bijkomende kennis en vaardigheden maar ook op organisatieniveau ondersteunende tools, een handelingskader, intervisies en opleidingen et cetera. Op die manier kunnen maatschappelijk werkers ondersteund worden in hun begeleiding en is de kans groter dat cliënten zich begrepen voelen. En het zijn factoren zoals deze die de toegankelijkheid en de kwaliteit van hulpverlening helpen verbeteren.’
Is de digitalisering ook een stressfactor?
‘Ja en nee. De doorgedreven digitalisering – ook in de sociale sector – is zeker een stressfactor voor cliënten en beperkt soms de toegankelijkheid van hulpverlening. Zeker bij de kwetsbare cliënten die niet mee zijn met het digitale of die een taalbarrière hebben. Het gegeven dat veel cliënten tegenwoordig een smartphone hebben, is een aanname die deze evolutie volgens mij versterkt. Er wordt al te vaak van uitgegaan dat iedereen die een smartphone heeft, digitaal zijn plan kan trekken. Uit ervaring weet ik dat veel cliënten bijvoorbeeld niet zelfstandig hun bankapp kunnen installeren op hun smartphone of er een betaling mee doen. De app Itsme installeren en daar een CST mee ophalen is een ander voorbeeld. Aan de andere kant bieden digitale platformen zoals WhatsApp of Google translate ook veel mogelijkheden bij een deel van de cliënten. Dus ook hier pleit ik voor maatwerk en differentiatie naargelang het profiel van de cliënt die je begeleidt.’
‘Gelukkig behouden we in de OCMW’s onze fysieke contactmomenten met cliënten en wordt er meer en meer ingezet op outreachende hulpverlening. Tijdens de eerste lockdown zijn bij ons in Gent zitdagen, intakegesprekken enzovoort fysiek kunnen blijven doorgaan. Ook huisbezoeken bij cliënten waarover we ons zorgen maakten, gingen door in de vorm van stoep- of wandelgesprekken. Ik vind dat bewonderenswaardig en het bewijs dat maatschappelijk werkers een groots engagement hebben voor hun cliënten. Het zegt ook iets over hun veerkracht en creativiteit.’
Wat is er veranderd door de inkapseling van het OCMW in het lokale bestuur?
‘Vroeger had je een OCMW-secretaris en was de lijn naar het bestuur korter. Nu is er een grotere afstand ontstaan. Daarmee zeg ik niet dat het beter of slechter is geworden. De gevolgen en de impact van de integratie van de OCMW’s in de lokale besturen worden bijvoorbeeld door de VVSG van nabij opgevolgd. Als Federatie worden we daar ook bij betrokken.’
‘In het verhaal van de inkapseling vind ik het een belangrijke uitdaging om de taak en positie van de OCMW-maatschappelijk werker te bewaken. Want de kernopdracht – hulpverlening en bijdragen tot realisatie van de basisrechten van cliënten – mag niet in het gedrang komen. Een voorbeeld: eind 2020 tijdens de coronacrisis kreeg de Federatie het nieuws dat het Preventiedecreet aan de lokale besturen vroeg het toezicht op de naleving van de quarantaineregels te organiseren. Het was niet uitgesloten om maatschappelijk werkers bij OCMW’s hiervoor aan te spreken. De Federatie heeft toen een duidelijk standpunt ingenomen namens de maatschappelijk werkers: deze specifieke handhavingsopdracht was en is niet verenigbaar met het beroepsgeheim van maatschappelijk werkers of met de vertrouwensrelatie met hun cliënten die essentieel is om hulp te kunnen verlenen. Dit betekent niet dat maatschappelijk werkers het niet belangrijk vinden dat cliënten de maatregelen van de overheid respecteren. Maar de rol van een maatschappelijk werker in situaties zoals deze is idealiter informerend en sensibiliserend en niet controlerend.’
‘Ik heb wel het gevoel dat het OCMW-maatschappelijk werk in heel wat lokale besturen sterk wordt bewaakt. Daarom ben ik er wel gerust in dat dit goed komt.’
De Federatie bestaat 35 jaar, wat is jullie kracht?
‘We hebben twee jaar geleden een nieuwe start genomen met een paar nieuwe bestuurders. We hebben ons voorgenomen assertiever en proactiever te werken. We zijn begonnen met een grootschalige online enquête bij alle maatschappelijk werkers in de Vlaamse OCMW’s: wat moet de Federatie zijn of net niet zijn? Op welke manier kan de Federatie hen ondersteunen en vertegenwoordigen? Welke thema’s leven op de werkvloer en welke daarvan moeten we opnemen? We hebben er een grote respons op gekregen, en het bleek dat het thema werkdruk op de eerste plaats stond. Daarvoor hebben we een werkgroep opgericht. Die heeft een uitgebreid rapport opgemaakt met een analyse van die werkdruk die vele ladingen dekt. Nu hebben we gesprekken met onder meer de VVSG, POD-MI, lokale besturen en het kabinet van minister Lalieux om een antwoord te bieden op de signalen vanuit het werkveld.’
‘De kracht van de Federatie is dat we autonoom zijn en de belangen van de maatschappelijk werkers behartigen. Indirect is dat ook in het belang van onze cliënten en dus de essentie van ons engagement. In Vlaanderen zijn er ongeveer 5000 maatschappelijk werkers die bij de OCMW’s werken, duizend van hen zijn lid. We vertegenwoordigen ze wel allemaal en ik hoop dat we al deze collega’s binnenkort mogen verwelkomen als lid.’—
Marlies van Bouwel is redacteur van Lokaal
Voor Lokaal 03 | 2022
Sociaalwerkconferentie _ Antwerpen 5 mei
Het Vlaams Platform Sterk Sociaal Werk organiseert een tussenstand van het vijfjarenprogramma Actieplan Sterk Sociaal werk dat uit 2018 dateert. Meer info over de conferentie van 2022 vind je op departementwvg.be/ssw/sterk-sociaal-werk.