202178 - Inzetten op meer verbinding en integratie in partnerschap met Vlaanderen .png
Provider image

Eind juni besprak het Vlaamse parlement de wijzigingen van het huidige Vlaamse integratie- en inburgeringsdecreet. De verantwoordelijke schepenen van Genk, Gent en Leuven laten hun licht schijnen op het nieuwe decreet en de impact ervan op het lokale beleid.

‘Het inburgerings- en integratiedecreet was zeker aan vernieuwing toe,’ steekt Astrid De Bruycker van wal. Ze is Gents schepen van Gelijke Kansen, Welzijn, Participatie, Buurtwerk en Openbaar Groen en voorzitter van het stedelijk Agentschap voor Inburgering en Integratie. ‘De inzet op een digitale transformatie, hogere kwaliteit en meer maatwerk is belangrijk en hoognodig.’

Vanaf volgend jaar bestaat het inburgeringstraject uit vier pijlers: lessen Nederlands, maatschappelijke oriëntatie (MO), versterken van de economische zelfredzaamheid en als vierde pijler sociale netwerking en participatie. Elke verplichte inburgeraar die niet werkt en niet studeert op het ogenblik van het ondertekenen van het inburgeringscontract, volgt een traject ‘sociale netwerking en participatie’. Dit veertig uur durende traject kan verschillende vormen aannemen: een buddyproject, een kennismakingsstage bij een lokaal bestuur, vereniging, organisatie, of toeleiding naar het vrijwilligerswerk.

Lokale besturen krijgen hierover de regie. ‘Zorgen voor een netwerk in de straat, wijk of buurt rond die nieuwkomer is zeer belangrijk. Die verbinding en begeleiding zonder het werk van de maatschappelijk werker over te nemen is heel belangrijk voor de hele stad,’ zegt Anniek Nagels, Genks schepen voor Talentontwikkeling (kinderopvang, opvoedingsen onderwijsbeleid), Samenleven en Cultuur. Dat vindt ook Astrid De Bruycker:. Het is positief dat er een methodiek komt om vanuit het decreet nu ook sociale netwerken en participatie te stimuleren. Het is iets waarop we in Gent trouwens al jaren inzetten en waarvan we zien dat het werkt: onze buddyprojecten, projecten om mensen toe te leiden naar vrije tijd en cultuur.’

‘Het klopt dat initiatieven zoals een buddywerking en toeleiding naar vrijwilligerswerk grote voordelen hebben,’ treedt Lalynn Wadera, Leuvens schepen voor Onderwijs, Economie, Diversiteit, Groen en Stadsgebouwen, haar collega’s bij, maar ze heeft ook bedenkingen. ‘Een bijzonder aandachtspunt echter is dat de kracht van onze initiatieven op dit ogenblik juist zit in de vrijwilligheid. Er een verplicht karakter aan geven kleurt ze en schept misschien andere verwachtingen. Hetzelfde geldt ook voor de beslissing de vierde pijler in een stramien van veertig uur te gieten. Door deze trajecten te verplichten plaatsen we ze in een nieuw kader. Dit aspect moet zeker worden gemonitord en geëvalueerd.’

 

Niet altijd op één lijn

Evalueren, monitoren, ondersteuning deze woorden zullen nog vaak worden gebruikt over de wijzigingen met impact op de lokale besturen. ‘Onze Gentse proeftuin hebben we net “Verbinding Gent” genoemd, omdat we ervan uitgingen dat een extra project niet aan de orde was maar wel het verbinden van de reeds bestaande initiatieven in Gent met ons stedelijk Agentschap en ons lokaal bestuur.’,’ zegt Astrid De Bruycker. ‘We hebben er al heel wat ervaring mee, maar dat betekent dat we ook weten hoeveel tijd, energie en ondersteuning al deze initiatieven vergen. Dat zal nog toenemen, niet alleen voor de lokale besturen en de lokale agentschappen, maar ook voor de ondernemers en middenveldorganisaties, werkgevers die de inburgeraars zullen ontvangen.

‘We doen met onze stad al veel en we zijn ook bereid om hieraan mee te werken, maar het moet wel stroken met de bestaande activiteiten. Deze vierde pijler is een mooie illustratie van goed werkende lokale initiatieven die de Vlaamse overheid wil formaliseren en met een regelgevend kader wil uitrollen over heel Vlaanderen,’ vult Lalynn Wadera aan.

Ook schepen Nagels hoopt op flexibiliteit en duurzame verankering met Vlaamse ondersteuning: ‘Voor onze proeftuin hebben we een vrijetijdscoach aangesteld. We hopen deze met steun van Vlaanderen regulier en duurzaam te verankeren. Dit mag niet louter en alleen ten laste van de lokale besturen komen. De ondersteuning is ook nodig om op maat te werken.

Door onze regieopdracht en ons grote netwerk zijn we als stad beter gewapend om deze groep te bereiken. De lokale besturen doen niet liever dan allianties zoeken, daar zijn we sterk in. We hebben in onze stad verschillende rechthebbende inburgeraars die heel graag de trajecten volgen en deel willen uitmaken van onze samenleving, maar we hebben ook nieuwkomers uit Oost-Europa, die zeker baat hebben bij een inburgeringstraject, maar dit als rechthebbende niet moeten volgen. We zien ook dat Vlaanderen deze groepen moeilijk bereikt. We voelen haast dat we náást het Vlaams Agentschap zelf op onthaalbeleid moeten inzetten, maar eigenlijk kan dit niet de bedoeling zijn.

‘Het Vlaamse inburgeringsbeleid moet beter worden afgestemd op het lokale beleid,’ gaat Lalynn Wadera voort. ‘Ook in Leuven besloten we enkele jaren geleden resoluut in te zetten op een eigen onthaalbeleid. We mikken breed horizontaal op een grote groep nieuwkomers. En dit beleid loont. Uit de stadsmonitor blijkt dat de Leuvenaar het tolerantst is ten opzichte van andere culturen en diversiteit.’

Het Vlaamse nieuwkomersbeleid strookt niet altijd met een lokaal onthaalbeleid. Frappant is de beslissing verzoekers internationale bescherming zelfs in steden met een eigen agentschap voortaan uit te sluiten voor de cursus maatschappelijke oriëntatie. Ze zullen wel nog tegen betaling kunnen deelnemen aan een NT2- cursus. ‘Dit gaat in tegen de praktijk die we in Gent hadden gekozen, namelijk integratie in de lokale gemeenschap vanaf de eerste dag,’ merkt Astrid De Bruycker op. ‘Ik ontmoette op Wereldvluchtelingendag een Syrische vluchteling met een hoge kans op bescherming die hier nog maar enkele maanden is. Ze spreekt al een aardig mondje Nederlands en startte net met haar cursus MO. Je ziet dat ze hier met een enorme motivatie aan begint en dat dit helpt bij contacten met buurtbewoners en andere Gentenaars en dienstverleners. We vinden het bijzonder jammer dat zulke mensen worden uitgesloten en voor deze kleine groep is betalen voor Nederlandse les zeker een hoge drempel.’

 

 

Inburgering wordt betalend

De Vlaamse regering heeft de keuze gemaakt om de inburgeraars zelf een bepaalde financiële verantwoordelijkheid te laten nemen. Naast de kosten bij het inburgeringstraject (vervoer, cursussen en kinderopvang) zullen inburgeraars ook financieel moeten bijdragen voor het traject zelf. In totaal zal het minimaal 360 euro kosten. De schepenen kijken met argwaan naar de impact van deze beslissing op de lokale besturen en vragen dat deze beslissing in ieder geval nauwkeurig wordt gemonitord, niet alleen naar effecten bij mogelijke rechthebbende inburgeraars die afhaken. ‘Daarnaast is het belangrijk dat ook de inspanningen worden bijgehouden van lokale besturen, stedelijke agentschappen, middenveldorganisaties die deze impact deels opvangen. We zien nu dat het stedelijk agentschap, de stad, maar ook heel wat middenveldorganisaties zich voorbereiden om de drempels te slechten die Vlaanderen opwerpt. Het is ook voor ons heel belangrijk dat deze inspanningen zichtbaar gemaakt en gehonoreerd worden en indien nodig moeten de Vlaamse beslissingen worden bijgestuurd,’ zegt Astrid De Bruycker.

Anniek Nagels: ‘We zochten de voorbije jaren net stimulansen om bepaalde rechthebbenden aan te zetten om de waardevolle inburgeringstrajecten te volgen, en we vrezen dat het betalend maken een serieuze drempel zal zijn voor bepaalde doelgroepen.’ ‘Ook in Gent verrichten behalve het stedelijk agentschap zelf heel wat andere organisaties inspanningen om drempels te verlagen om in te burgeren, Nederlands te leren, vrijwilligerswerk te doen. We hebben ook naar de financiële situatie van onze groep inburgeraars gekeken. 66 procent van het totale aantal inburgeraars heeft geen of beperkte financiële mogelijkheden, 23 procent van hen heeft een leefloon,’ vult Astrid De Bruycker aan.

De VVSG pleitte er bij de Vlaamse overheid voor dat ze oplossingen zou zoeken om de betaalbaarheid voor deze doelgroepen haalbaar te maken, zodat deze niet aankloppen bij het OCMW. In zijn toelichting van het ontwerpdecreet wierp de minister het idee op deze inburgeraars maatschappelijk zinvol werk te laten verrichten. Anniek Nagels: ‘We vrezen toch ook dat heel wat inburgeraars zullen aankloppen bij het OCMW, maar we willen gerust ook mee creatief nadenken. Dit is zeer waardevol, maar het is essentieel dat Vlaanderen ons hierbij betrekt, liefst niet over onze hoofden heen beslist. Zo hebben we in Genk al enkele jaren het Handen uit de mouwen-project. Daarin leiden we anderstalige nieuwkomers toe naar duurzaam vrijwilligerswerk, waarbij de kwaliteiten en de interesses van de nieuwkomer centraal staan.

Zo hebben we iemand die in zijn thuisland kapper was als vrijwilliger haren laten knippen in een woonzorgcentrum. Dit zouden we ook kunnen valideren of kunnen inruilen voor een inburgeringstraject, maar dit is allemaal niet uitgewerkt.’ Astrid De Bruycker is het daar helemaal mee eens: ‘Maatschappelijk zinvol werk in ruil voor de retributie kan inderdaad een manier zijn om de financiële drempel weg te werken, wat een goede zaak zou zijn, maar dan is de vraag: wie organiseert dit, hoe omkaderen we dit, wie volgt het op? We willen daar zeker aan meewerken, maar er staan ook grote inspanningen tegenover: de begeleiding van de nieuwkomers zelf, de organisatie van de werkvloeren die mensen ontvangen om die daar een stuk bij te begeleiden.’

‘Het is een theoretisch waardevol idee, maar in deze context lijkt het alsof de nieuwkomer zich niet wil inzetten voor de samenleving, wat absoluut niet onze ervaring is in Leuven. Veel nieuwkomers willen iets doen voor de stad en er deel van uitmaken,’ merkt Lalynn Wadera nog op. Dit hele spoor roept dus bij de schepenen nog veel vragen op. Welk overheidsniveau betaalt voor de inburgeringscursus in ruil voor dit maatschappelijk werk? Is er al zicht op de tijd en capaciteit die het zal vergen maatschappelijk zinvol werk voor deze doelgroep te vinden en dit administratief op te volgen? Wordt hiervoor naar de lokale besturen gekeken en wie zal dit financieren?

 

Sociaal tolken: een kwestie van toegankelijkheid

Dat Vlaanderen beslist heeft om enkel de sociaal tolken ter beschikking te stellen en te financieren voor de inburgeraars tijdens hun traject, kan bij de drie steden ook op weinig begrip rekenen. Het decreet schrijft dat de financiering van de sociaal tolken zal gebeuren door de gebruikers-overheden. Tot nu toe is er echter geen signaal gekomen dat de gebruikers-overheden Welzijn, Onderwijs maar ook het Agentschap Binnenlands Bestuur bevoegd voor de lokale besturen hier zullen tussenkomen.

Astrid De Bruycker: ‘Sociaal tolken en vertalen wordt te dikwijls beschouwd als een instrument om het de nieuwkomer gemakkelijk te maken. We vertrekken eigenlijk vanuit de toegankelijkheid van onze dienstverlening, onderwijs, gezondheidszorg. Het sociaal tolken is dan ook een onderdeel van toegankelijkheidsbeleid, diversiteitsbeleid en taalbeleid van onze scholen, welzijnsorganisaties en ziekenhuizen.’ Anniek Nagels zit op dezelfde lijn: ‘Ook in Genk heeft de stad budgetten verhoogd, omdat bepaalde communicatie bijvoorbeeld tussen ouders en de school van hun kind essentieel is, los van het statuut van de ouders. De toekomst van het kind moet centraal staan, dus het langetermijnperspectief.’

Lalynn Wadera besluit: ‘Ook Leuven hecht veel belang aan laagdrempelige communicatie en zet samen met lokale partners in op sociaal tolken, taalhulpen, brugfiguren, toeleiders en intercultureel bemiddelaars als mogelijke instrumenten om de dienstverlening laagdrempelig te houden.’ •

 

Sabine Van Cauwenberge is VVSG-stafmedeweker integratie- en inburgeringsbeleid. De praktijkenbank Samenleven in diversiteit wordt regelmatig aangevuld.
Voor Lokaal 07-08 | 2021