2022Lokaal06 - 20 jaar RMI-wet ergens onderweg.jpg
Provider image

De Wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, kortweg de RMI-wet, garandeert vanuit het OCMW ieder die dit nodig heeft het recht om zich te integreren in de maatschappij via werk en/of een leefloon. Met -25-jarigen zou bovendien steeds een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) afgesloten worden. Waar staan we twintig jaar later?

De invoering van de RMI-wet mag je gerust een mijlpaal noemen. Ze kwam in de plaats van de bestaansminimumwet van 7 augustus 1974 die volgens de toenmalige regering niet meer voldeed aan de veranderde socio-economische toestand. Drie belangrijke uitgangspunten kenmerken de wet: ze wil de maatschappelijke integratie versterken om de kloof tussen de actieven en de inactieven te dichten, de financiële toelage voor de rechthebbende verhogen en de categorieën rechthebbenden aanpassen aan de verschillende vormen van samenleven en ten slotte voorzien in een betere financiële ondersteuning van de OCMW’s. We overlopen in hoeverre dit allemaal gelukt is.

 

De maatschappelijke integratie versterken

Op het ogenblik dat de nieuwe wet van kracht werd, was ongeveer een kwart van de bestaansminimumtrekkersbenedende 25 jaar.Wanneer het de bedoeling van de wetgever was om vooral via activeringsbeleid de maatschappelijke integratie van deze groep te bewerkstelligen, dan is er in zekere zin wel een positieve evolutie waar te nemen, onder meer omdat die leeftijdsgroep met een leefloon kan studeren om later een betere positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Anderzijds is het aantal leefloontrekkers in die categorie bijna verdubbeld: van 23.397 gerechtigden in 2007 naar 50.728 eind 2021. Eerdere cijfers zijn niet bekend. Ook het totale aantal leefloongerechtigden steeg tussen 2007 en 2021 van 0,76% naar 1,30% van de totale bevolking. Daar zijn verschillende oorzaken voor te vinden, zoals een grote financiële crisis en de coronacrisis, maar de jaarlijkse stijging van het aantal leefloners lijkt toch een constante. 

Dit heeft er zeker mee toe geleid dat het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) eind 2016 zo goed als veralgemeend werd voor alle leefloonaanvragers. De nadruk op activering werd hiermee nog meer versterkt. Het GPMI moest het begeleidingsinstrument bij uitstek worden waarmee de maatschappelijk werkers de OCMW-cliënten konden meenemen op een traject om samen afgesproken doelen – richting tewerkstelling – te bereiken. Per GPMI krijgen OCMW’s een bijkomende subsidiëring van 10% van het uitbetaalde leefloon. Toch beschouwen de OCMW’s deze verplichting nog steeds meer als een administratieve belasting dan als een bruikbaar begeleidingsinstrument. Daarom wil de federale overheid nu bekijken hoe het GPMI effectiever kan worden gehanteerd in de begeleiding van OCMW-cliënten. Het is immers geen sanctie, maar een hulpmiddel voor zowel de sociale dienst van het OCMW als de cliënt.

 

De bedragen verhogen en categorieën gerechtigden opmaken

Sinds 2002 zijn de leefloonbedragen sterk geëvolueerd. Telkens als de gezondheidsindex werd overschreden, stegen de bedragen van de uitkeringen. Tussendoor greep de federale overheid al eens naar de welvaartsenveloppe, waardoor de basisbedragen van de uitkeringen stegen en zodoende ook de uit te keren leefloonbedragen. De huidige federale regering besliste trouwens dat de bedragen tijdens de lopende bestuursperiode telkens op 1 januari stijgen door de welvaartsenveloppe in te zetten. Door dit dubbele mechanisme kan ook iemand die leefloongerechtigd is, de economische evolutie een beetje bijbenen, maar de leefloonbedragen liggen nog steeds ver onder de armoedegrens. Een voorbeeld: een gezin met twee kinderen beneden de veertien jaar heeft vandaag recht op een leefloon van 17.738,59 euro op jaarbasis (1478,22 euro op maandbasis), terwijl de armoedegrens op 32.430 euro ligt (2703 op maandbasis).

Wat de categorieën leefloongerechtigden betreft komen er almaar meer vragen bovendrijven. Zijn die categorieën na twintig jaar nog in overeenstemming met de maatschappelijke realiteit? Samenwonen wordt toch eerder bestraft dan beloond? Moet er niet meer aandacht gaan naar het recht op maatschappelijke integratie als individueel recht? En één kind of drie kinderen, dat is toch een groot verschil, moet hier niets aan gedaan worden, of vangt het groeipakket dit toch voldoende op? Waarom wijzigt de categorie wanneer een leefloongerechtigde in co-ouderschap of gedeeltelijk bezoekrecht voor de kinderen terechtkomt, de kosten blijven voor die persoon toch gelijk? Zo kunnen we nog wel even doorgaan.

 

Betere financiële ondersteuning van de OCMW’s

Afhankelijk van het aantal leefloondossiers dat een OCMW beheerde, stelde de RMI-wet een subsidie van 50%, 65% of 70% van het uitbetaalde leefloonbedrag ter beschikking. Het laagste percentage werd in 2014 verhoogd naar 55%. Extra’s zijn dan weer vooral te halen uit de 10% bijkomende subsidie voor de GPMI’s, maar voor kleine en middelgrote OCMW’s is dat niet voldoende om extra personeel te kunnen inschakelen. De VVSG pleit dan ook al jaren om het terugbetalingspercentage ongeacht het aantal dossiers op te trekken naar 90% van het uitbetaalde leefloonbedrag. Dit moet de OCMW’s ademruimte geven om hun wettelijke opdrachten nog effectiever te kunnen uitoefenen, inbegrepen de begeleiding aan de hand van het GPMI. Dit is immers ook in het belang van de cliënten.

De wet voorziet ook in een ondersteuning in de personeelskosten a rato van momenteel 518 euro per dossier op jaarbasis. Een rekensommetje wijst uit dat maatschappelijk werkers op jaarbasis dan wel een pak leefloondossiers onder hun hoede moeten nemen om hun kosten volledig gesubsidieerd te zien. Samen met de verwachtingen tegenover de maatschappelijk werkers van zowel de hogere als de lokale overheden is ook de werkdruk gestegen, dus ligt ook hier de legitieme vraag op tafel om die personeelssubsidie gevoelig op te trekken.

Voor dit streefdoel kunnen we dus concluderen dat er twintig jaar geleden belangrijke stappen zijn gezet. Maar er zal nog een verhoogde structurele financiering nodig zijn om de slagkracht van de OCMW’s te vergroten. Onderweg De wet van 26 mei 2002 heeft natuurlijk een en ander in gang gezet, zaken op scherp gezet, verantwoordelijkheden benoemd. Dat is in de afgelopen twintig jaar wel gebleken. Maar er zijn nog veel factoren waarop noch mensen die in armoede terecht dreigen te komen, noch de OCMW’s echt vat hebben. Socio-economische wisselvalligheid, soms nog doorkruist door een gezondheidscrisis, een bankencrisis of een door oorlog veroorzaakte energiecrisis, maakt dat maatschappelijk werkers in een OCMW dag in dag uit hun uiterste best moeten doen om mensen te helpen en hun rechten te garanderen. Het recht op maatschappelijke integratie is, ondanks de kritische blik die sommigen erop werpen, nog steeds een basisrecht dat bijdraagt tot ieders menselijke waardigheid. Moeten we die twintig jaar RMI-wet nu groots vieren? Ach, laten we zeggen dat we onderweg even stoppen om het glas te heffen, maar dan de rit bergop voortzetten. —

 

Peter Hardy is VVSG-stafmedewerker OCMW-wetgeving
Voor Lokaal 06 | 2022

www.mi-is.be/nl/, zoek op ‘barometer maatschappelijke integratie’
https://statbel.fgov.be/nl/themas, rubriek ‘Huishoudens: Armoede en levensomstandigheden’
Lees de verhalen over OCMW-maatschappelijk werk via vvsg.be/ocmw-verhalen