filip de rynck.png
Provider image

‘Als een maatschappelijk werker ziek is, worden de meest kwetsbaren in de zak gezet.’ Het citaat (p. 13) zou van Joost Bonte kunnen komen, de meest ervaren straathoekwerker van Vlaanderen, die na de besparingen in het steunpunt Mens en Samenleving (SAM) zelf op straat stond en in de zak is gezet.

‘Als een maatschappelijk werker ziek is, worden de meest kwetsbaren in de zak gezet.’ Het citaat (p. 13) zou van Joost Bonte kunnen komen, de meest ervaren straathoekwerker van Vlaanderen, die na de besparingen in het steunpunt Mens en Samenleving (SAM) zelf op straat stond en in de zak is gezet.

Het onverwachte staaltje straattaaltje (spreekt u dit eens vijf keer na elkaar uit!) komt echter van minister Karine Lalieux, die zichzelf ook een vrouw van het terrein noemt, als voormalig voorzitter van het OCMW van Brussel. Even terzijde: het OCMW van Brussel staat erop mogelijke gebruikers de juiste historische kennis bij te brengen. In de eerste zin op zijn website kondigt het zich aan als de ‘voormalige commissie van openbare onderstand’. Dat moet bedoeld zijn om de drempel te verlagen voor kansarme specialisten in bestuurskundig erfgoed. Terug naar het citaat van de straat: daarmee wil de minister aangeven dat ze de OCMW’s in coronatijden heeft kunnen versterken met extra middelen en extra personeel. Ze kondigt terloops ook het vierde federaal plan tegen armoede aan. Dat leggen we dan bij het zesde (of zevende?) Vlaamse actieplan tegen armoede. Daarmee kunnen we ook al een zak oud papier op straat zetten.

Het interview met Lalieux geeft goed weer hoe het OCMW in Brussel en Wallonië nog altijd een afzonderlijk lokaal bestuur is en ook zo leeft in de perceptie van federale politici. Het OCMW is voor het sociaal beleid van de federale overheid het unieke lokale bestuur. Het interview gaf mij de weemoedig stemmende indruk dat de tijd is blijven staan. Het artikel had onverkort in De Gemeente van pakweg 1988 kunnen verschijnen, min corona dan.

Ik heb alle fases meegemaakt die sluipend en geleidelijk tot de beslissing over de hybride integratie van de Vlaamse OCMW’s in het lokale bestuur hebben geleid, vanaf januari 2019. We leverden studies af over de vooren nadelen van de integratie, over de integratie van personeel, van ICT, van het financieel management.

We bemiddelden in vaak hoogoplopende debatten tussen aan de ene kant van de tafel OCMW-ambtenaren en voorzitters van het OCMW en aan de andere kant leidende ambtenaren en politici die van zichzelf zegden dat ze met sociaal beleid in de gemeenten bezig waren. De gemoederen waren verhit, de sfeer weinig sociaal.
Voor de enen was de integratie de finale stap naar de politisering van de sociale dossiers. Het failliet van het sociale beleid was nakend. Voor de anderen was het de noodzakelijke weg naar een meer geïntegreerd, efficiënter en meer democratisch sociaal beleid. De zorg zou uit de zorg zijn.

En vanaf 1 januari 2019 valt alles plots stil. Geen debat meer. Geen wetenschappelijke studies over de effecten van de integratie. Geen artikelen meer over hoe de eertijds verwachte voor- en nadelen uitpakken en hoe het politieke en juridische compromis over die integratie nu in de praktijk werkt. Gelukkig zien alleen de insiders het onverkwikkelijke schouwspel van de herplaatsing van de algemeen en financieel directeurs die het, om allerlei motieven, niet haalden in de eigen gemeente en die nu kunnen kandideren voor leidende functies in belendende gemeenten via parallelle aanwervingsprocedures. Een schoonheidsprijs verdient dat niet. Maar verder: stilte in het publieke debat. Hier rust de integratie.

De naïeve hypothese is dat de integratie voltooid is. Wie die aanhangt, zal nooit een diploma bestuurskunde behalen. De optimistische hypothese is dat de integratie beide werelden dichter bij elkaar brengt en dat de kwaliteit van het lokaal sociaal beleid nu meer is dan 1+1. De realistische hypothese is dat de integratie niet veel heeft veranderd. Waar de integratie al ver stond, is dat bevestigd. Waar ze nog niet ver stond, staat het nog altijd even ver. Onlangs vertelde een algemeen directeur van een bepaald niet kleine stad mij dat het adagium van de burgemeester en van de voorzitter van het OCMW ‘ieder zijn speeltuin’ was. Er zijn wellicht nog veel speeltuinen in Vlaanderen.

Ondertussen zijn de zorgbedrijven in opmars, waarin OCMW’s hun kroonjuwelen verzelfstandigen en daarmee anticipeerden of reageren op de integratie. Het Antwerpse Zorgbedrijf werkt als een concern en is nu al actief in achttien lokale besturen buiten Antwerpen en dat is dus niet voor parkingbeheer. Mag mijn vraag daarbij, ook letterlijk, zijn: waar eindigt dat? Steeds meer lokale zorginstellingen beheerd vanuit Antwerpen? Een voorstel van decreet dat de poort voor samenwerking tussen zorgbedrijven met echte bedrijven opent, zorgt nu voor veel commotie. Het lijkt er sterk op dat er nog een speeltuin is bijgekomen, waarin zelfstandig wordt beslist over uitbreiding en over wie mee mag komen spelen. Dat onvoorziene (?) effect van de integratie verandert het bestuurlijke en het sociale landschap, lokaal en bovenlokaal. Ik haat het woord, maar dan had ik het misschien beter toch over de bestuurlijke verrommeling gehad. •

 

Filip De Rynck is columnist van Lokaal
Voor Lokaal 06 | 2021