2021Lokaal11 - Decentralisatie.png
Provider image

De VVSG verwelkomt de decentralisatieplannen van de Vlaamse regering, maar formuleert ook een aantal randvoorwaarden. Zo mag decentralisatie in geen geval een verkapte besparingsoefening worden, en moet er ook voldoende aandacht blijven gaan naar de bevoegdheidsverschuivingen die al eerder waren vastgelegd.

Net als de vorige Vlaamse regering wil ook deze bestuursploeg werk maken van een decentralisatieoperatie richting de lokale besturen. Het Vlaamse regeerakkoord van 2019 zegt hierover het volgende: ‘In een commissie decentralisatie, overlegt de Vlaamse regering samen met de lokale besturen op welke terreinen, bovenop de in dit regeerakkoord gemaakte afspraken, en door aanpassing van welke regelgeving en binnen welke termijn, zij de autonomie voor de lokale besturen verhoogt door, o.a. de afschaffing van Vlaamse sturing; minder of soepelere normering of de aanpassing van administratieve praktijken.’

Vanuit het subsidiariteitsprincipe staat de VVSG achter dit voornemen. Bevoegdheden liggen het best waar ze thuishoren, en dat is vaak op het lokale niveau. Toch formuleert de raad van bestuur van de VVSG ook enkele belangrijke randvoorwaarden. Die gingen op 21 september in een brief naar Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Bart Somers.

Decentralisatie is niet noodzakelijk gelijk aan de formele overdracht van bevoegdheden. Ook snoeien in uitvoeringsregels biedt lokale besturen ruimte om meer te kunnen inspelen op de plaatselijke realiteit. Centrale overheden richten zich idealiter op het bepalen van doelstellingen (het ‘wat’) en niet of veel minder op de wijze waarop lokale besturen die doelstellingen realiseren (het ‘hoe’). Op dat vlak verwacht de VVSG veel van de lopende hervorming van het rechtspositiebesluit voor personeel van lokale besturen. Dat moet er echt toe leiden dat er centraal alleen nog basisregels worden vastgelegd en dat de rest aan de besturen zelf wordt overgelaten.

De gemeentelijke taken en bevoegdheden kunnen versterkt worden met instrumenten die de (ook interbestuurlijke) gegevensuitwisseling en expertisedeling versterken, onder andere over goede praktijken. Zo vermijden we dat gemeenten telkens weer energie verliezen aan het uitvinden van het spreekwoordelijke warme water. Ook een slimme datastrategie is hier onlosmakelijk mee verbonden.

Decentralisatie mag geen besparingsoefening zijn, zoals in Nederland is gebeurd met de overdracht van belangrijke zorgopdrachten aan de gemeenten. Als bevoegdheden overgaan naar de lokale besturen, moeten de bijhorende middelen meegaan. Men mag er niet zomaar van uitgaan dat gemeenten een bepaalde bevoegdheid behalve beter en efficiënter ook per definitie goedkoper kunnen uitvoeren dan de Vlaamse overheid. Elke zweem van besparing kan bij lokale besturen de zin fnuiken om positief om te gaan met de nieuwe beleidsinstrumenten die ze ter beschikking krijgen. Meer zelfs, ervaringen in Nederland geven aan dat decentralisatie net tot meer overheidsuitgaven kan leiden, bijvoorbeeld omdat lokale besturen beter dan de centrale overheid in staat zijn (zorg)noden te detecteren en hierop in te spelen.

Wees als centrale overheid maximaal transparant over wat de over te dragen bevoegdheden concreet inhouden. Deel alle informatie over de omvang van de activiteiten (op macro- en microniveau), de financiële en datastromen, eventueel uitgevoerde studies en consultingopdrachten, knelpunten enzovoort. Ook op dat vlak blijkt uit de Nederlandse ervaring met de decentralisatie van de zorg dat gemeenten totaal verrast werden door de omvang van het pakket bevoegdheden en taken dat hun kant op kwam.

Neem voldoende tijd voor de creatie van de begeleidende maatregelen: het wetgevende traject, het uittekenen van een nieuwe toepassing ter plaatse, de noodzakelijke IT-aanpassingen, de inpassing in de lokale beleidscyclus enzovoort.

Werk met een op Vlaams niveau geïntegreerde methode, waarbij Vlaamse departementen en diensten dezelfde taal hanteren tegenover lokale besturen. Vermijd ook decentralisatie-initiatieven die slechts gedeeltelijk worden uitgevoerd omdat de bevoegdheden vandaag toevallig bij verschillende ministers of departementen zitten, terwijl ze op het lokale niveau wel samenkomen en ze daar geïntegreerd worden behandeld.

Verlies lopende decentralisatieprojecten (creatie van vervoersregio’s, decentralisatie buitenschoolse kinderopvang, invoering gemeentelijke administratieve sancties voor kleine snelheidsovertredingen, regie lokaal sociaal beleid, uitbreiding regie sociale economie naar regie werk en sociale economie…) niet uit het oog en zorg ervoor dat die correct worden doorgevoerd. In het andere geval dreigt bij veel lokale besturen de begrijpelijke reactie ‘er worden voortdurend nieuwe taken naar de gemeenten overgedragen’ te ontstaan, met de eraan verbonden weerstanden.

Maak van gemeentelijke regie geen lege doos, maar vul het concept zo in dat gemeenten het als een echt beleidsinstrument kunnen hanteren. Vandaag zijn de concrete regie-instrumenten vaak niet aanwezig. De lokale regiefunctie steunt nog te veel op vrijwilligheid van de andere spelers, op de kracht van de overtuiging van lokaal leiderschap en op goede interpersoonlijke relaties. 

Lokale besturen willen verschillende soorten regie-instrumenten, op een continuüm tussen veel en weinig doorzettingsmacht. Communicatief-rationele instrumenten zijn geen doorzettingsinstrumenten. Daarmee kunnen lokale besturen alleen proberen andere partijen op basis van visie, argumenten en eventueel gedeelde analyses te overtuigen om mee te werken, cohesie binnen het netwerk tot stand te brengen en te komen tot gemeenschappelijke doelstellingen, actie, waarden en kennis. Maar als een belangrijke betrokkene niet wil meewerken, dan kan het bestuur niet ingrijpen. Daarvoor zijn juridische en financiële instrumenten nodig, zoals het ‘slot op de middelen’. Bij veel directe Vlaamse subsidies aan initiatieven op het grondgebied van de gemeente is er geen of amper sprake van kennisgeving, laat staan verantwoording aan het lokale bestuur.

Voor echte regie moeten lokale besturen vat krijgen op de Vlaamse middelenstromen. Het ‘slot op de middelen’ wordt dan pas geopend na een akkoord van de organisatie met het lokale bestuur over de realisatie van lokaal gekozen doelstellingen. Deze doelstellingen moeten integraal zijn, want precies daar ligt de lokale meerwaarde.

Subsidiariteit is geen exacte wetenschap. Durf daarom ook nadenken over zaken die vandaag lokaal zitten maar die misschien beter door de Vlaamse overheid zouden worden opgenomen.

Laat bij decentralisatie naar gemeenten ook altijd intergemeentelijke samenwerking toe, zonder Vlaamse inmenging over de wijze waarop die vorm krijgt. Ontwikkel dus geen nieuwe normen – bijvoorbeeld een minimumaantal gemeenten of inwoners – voor die samenwerking. De enige voorwaarde mag zijn dat de samenwerking zich inschrijft binnen de referentieregio’s, tenzij hiervoor afdoende tegenargumenten bestaan.

Overweeg of een decentralisatie algemeen moet zijn (dus naar alle gemeenten, zonder keuze), dan wel (gedurende enkele jaren) op vraag. In dat laatste geval zouden gemeenten die van oordeel zijn dat ze er klaar voor zijn, de bevoegdheid van Vlaanderen kunnen overnemen, en andere (nog) niet. Koppel de momenten van een bevoegdheidsoverdracht op vraag aan de lokale beleids- en beheerscyclus.

Door de coronacrisis hebben de plannen van de Vlaamse regering wat vertraging opgelopen, maar dit najaar wil ze alsnog van start gaan met de commissie decentralisatie. —

 

Jan Leroy is diensthoofd Werking en Organisatie bij de VVSG
Voor Lokaal 11 | 2021

Meer informatie over de vorige decentralisatieoperatie

 

Kortrijk

Philippe De Coene, schepen van Sociale Vooruitgang en Armoedebestrijding stad Kortrijk: ‘Als Kind en Gezin jaarlijks de cijfers over kansarmoede publiceert, interesseert mij niet zozeer het percentage voor Kortrijk maar wel of die mensen bij ons al op de radar staan. Als dat zo is, kunnen we nog meer doen? Als dat niet zo is, hoe kunnen we hen bereiken? Helaas krijgen wij geen toegang tot die persoonlijke gegevens.

Als Vlaanderen 19.000 gezinnen aanschrijft die potentieel recht hebben op een huurpremie omdat ze al langer dan vier jaar op de wachtlijst voor een sociale woning staan en maar 9000 daarvan antwoorden, dan wil ik graag weten wie die mensen zijn in Kortrijk zodat we hen kunnen helpen. Ook die informatie stroomt niet naar ons door. Het herverdelen van bevoegdheden, decentralisatie moet daarom gepaard gaan met een veel betere data-uitwisseling.

Pas als we alle beschikbare informatie van Vlaanderen, van Kind en Gezin, van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid bundelen met onze eigen gegevens, kunnen we een volledig zicht krijgen op het probleem van (kans)armoede in de stad en onze outreachende aanpak optimaliseren. Natuurlijk moet dat privacyproof gebeuren, maar dat is perfect mogelijk.’

 

Gent

Mieke Hullebroeck, algemeen directeur stad Gent: ‘Wanneer wordt nagedacht over bevoegdheidsverschuivingen - in beide richtingen – moet de fundamentele afweging zijn of de burger er beter van wordt. Garanderen ze een betere en meer (kosten-) efficiënte dienstverlening? De blik en de ervaring van de burger moeten centraal staan in het verder denken over en uitvoeren van de decentralisatieplannen van de Vlaamse regering.

Daarnaast moet de Vlaamse overheid haar initiatieven met een impact op het lokale niveau steeds goed doorpraten met de lokale overheden. Op die manier kunnen de maatregelen verrijkt worden met de expertise van lokale overheden en andere lokale actoren, en kan de effectiviteit worden verhoogd. In coronatijden hebben we gemerkt dat Vlaanderen niet steeds inspeelde op reële noden, precies door dit gebrek aan afstemming met de lokale praktijk.

Tot slot: het ondersteunen van de uitwisseling van goede praktijken en expertise, ook interbestuurlijk, is belangrijk maar in het licht van de digitale transformatie van de dienstverlening volstaat dit wellicht niet. Er wordt het best ook nagedacht om in overleg bepaalde toepassingen centraal uit te tekenen en te ontwikkelen en een aantal gedeelde standaarden te gebruiken.’