2022Lokaal0708 - Verbinders voor werk makelaars voor welzijn.png
Provider image

Lokale besturen investeren aanzienlijk in lokale sociale economie en doen grote inspanningen om mensen met een grote(re) afstand tot werk te helpen inschakelen in de arbeidsmarkt. Voor hun regieopdracht op dat vlak krijgen ze ook steun van de Vlaamse overheid. Voor de huidige beleidsperiode verstrekt die daarvoor middelen aan 34 samenwerkingsverbanden en aan de centrumsteden Antwerpen, Gent en Leuven. Daarmee wordt momenteel ongeveer 90 procent van het Vlaamse Gewest afgedekt. De Vlaamse overheid heeft de regieopdracht voor sociale economie en de bijbehorende ondersteuning nu verbreed tot lokale regie voor sociale economie en werk. Daarmee beantwoordt ze aan een bestaande tendens en praktijk op het terrein.

Dit artikel gaat over de regieopdracht in kwestie, en laat daarover enkele regisseurs zelf aan het woord. Wat doen de lokale regisseurs, hoe kijken ze naar de recente ontwikkelingen in hun werkgebied, en welke kansen creëert het nieuwe kader volgens hen? Ben je lokale bestuurder, dan is ons doel bereikt als je aan het eind van de tekst denkt: ik bel nu mijn regisseur op, of ik duid er een aan.

 

Regie sociale economie: inclusief werk

De tewerkstelling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de reguliere en de sociale economie bevorderen en daarbij drempels richting de arbeidsmarkt wegnemen: dat is de voornaamste doelstelling die de Vlaamse regering vasthaakt aan de regieopdracht op het vlak van de lokale sociale economie en werk. Binnen die contouren ondersteunt ze regisseurs om ‘op maat van hun werkingsgebied zelf een aantal acties te ontwikkelen’.

Daarbij komt dat het oogmerk van de versterkte samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen uit de Vlaamse beleidsnota Werk en Sociale Economie 2019-2024 zich ondertussen vertaalt in een stijgend aantal samenwerkingsovereenkomsten. Wie daarover in 2020 las dat ‘VDAB ook een beroep zal doen op de regisseurs lokale sociale economie, waardoor er meer maatwerk kan worden geleverd, inspelend op de eigenheid van de regio of stad en haar werkzoekenden, leefloners en niet-beroepsactieven,’ wist eigenlijk al dat de verbreding van de lokale regieopdracht tot sociale economie én werk in de sterren stond geschreven.

Een nieuw Vlaams regeringsbesluit bevestigde in maart van dit jaar die verbreding, en kent er vanaf 2023 ook bijkomende middelen aan toe. De subsidieoproep loopt. Een stijging van het aantal regisseurs moet de ondersteuning voor Vlaanderen bovendien meer gebiedsdekkend maken. De redenering is dat lokale besturen door hun grotere nabijheid bij moeilijk bereikbare groepen en lokale actoren, ook met werkgerelateerde beleidsinstrumenten (zoals wijk-werken, tijdelijke werkervaring enzovoort), meer en beter maatwerk kunnen leveren.

Maar evenzeer sluit de nieuwe maatregel aan bij de praktijk die nu al bestaat. Dat vindt ook beleidsmedewerker Marc Haesendonckx van het departement Werk en Sociale Economie van de Vlaamse overheid, die meewerkte aan het ontwerpbesluit in afstemming met de lokale besturen. ‘Zo zijn zeker drie vierde van de lokale regieverbanden dezelfde organisatieverbanden die ook wijk-werken opnemen,’ stipt hij aan. ‘Op veel plaatsen schuift dat over elkaar. Dat de verbrede regie sociale economie en werk er in de praktijk al is, bleek trouwens eerder al uit een evaluatierapport van Idea Consult: meer dan 80 procent van de lokale regisseurs had al een actiegebied dat veel breder was dan sociale economie, en hield zich ook met werk bezig.’

 

Naar het terrein: de regisseur als matchmaker

Zelfs een kort gesprek met enkele regisseurs maakt onmiddellijk duidelijk dat er een veelheid van initiatieven en acties wordt ondernomen op maat van de lokale of regionale noden. Elk werkingsgebied heeft een eigen verhaal, met eigen doelgroepen. Tegelijk zijn de regisseurs zich bewust van de gemeenschappelijke kaders waarbinnen ze invulling geven aan hun functie. Ze zijn het ook grosso modo eens over de voordelen van bovenlokaal samenwerken, en over het logische karakter van de verbreding van de regieopdracht sociale economie met werk.

‘De regieopdracht is inderdaad vrij ruim, het is altijd interessant om met meerdere regisseurs te praten om de gemeenschappelijke lijnen maar ook het lokale maatwerk te zien,’ beaamt Wouter Vanhecke. Hij werkt voor Perspectief, een samenwerkingsplatform van de stad Oostende en zes omliggende gemeenten voor sociale tewerkstelling, en is als zodanig ook regisseur voor dat gebied. ‘Wij hebben altijd gestreefd naar een globale benadering waarbij we zowel sociale economie als gewone bedrijven bij tewerkstelling betrekken,’ zegt hij over de uitbreiding van de regieopdracht. ‘Als je bezig bent met activering, moet je zo breed mogelijk denken en werken. Het gaat dan niet enkel over doelgroepmedewerkers, het gaat ook over contacten leggen tussen maatwerkbedrijven en het OCMW, verbindingen maken tussen bedrijven in de sociale economie en de reguliere economie. Dan moet je alle beschikbare instrumenten gebruiken.

Wij beheren het activeringsinstrument wijk-werken al, en we activeren ook mensen via vrijwilligerswerk. Wijk-werken hebben we altijd voorgesteld als voortraject voor artikel 60, op het vlak van artikel 60 privé hebben we inspanningen gedaan om ons naar bedrijven te richten enzovoort. Bij de regieopdracht komen heel veel zaken aan bod.’

‘Voor het thema werk sta je als regisseur in het middelpunt, ze weten je altijd te vinden,’ gaat Wouter Vanhecke meteen voort. ‘De adviesfunctie die je hebt voor lokale besturen, is een van de belangrijkste aspecten: je maakt hen attent op evoluties die eraan komen, helpt hen beleidskeuzes te maken met de blik op overmorgen. De samenwerkingsovereenkomst met VDAB, bijvoorbeeld, is een concreet punt waarover belangrijke keuzes worden gemaakt. Maar evengoed hield ik me gisteren bezig met de brandstofbevoorrading van onze Digibus in het kader van Digibank (project van de Vlaamse overheid voor de digitale inclusie van kansengroepen, red.). Dat is vrij operationeel maar het dient hetzelfde doel, namelijkmakendat de instrumentenvolwaardig worden ingezet. Verder werken we binnen het project Digibank voornamelijk outreachend om niet-beroepsactieven, werkzoekenden en doelgroepmedewerkers aan te spreken, zo trekken we naar de maatwerk- en dienstenbedrijven zelf om vorming te geven. Die keuzes maken we hier voor de regio Oostende. Elders kan de manier van werken anders zijn, maar lokaal is de keuze altijd de juiste als de regisseur erbij betrokken is.’

Met dat laatste is Sylvia Mazzarese het volmondig eens. Zij is regisseur voor Leuven, waar ze als stadsambtenaar al 23 jaar de thema’s sociale economie en werk behartigt. ‘We hebben allemaal soortgelijke bekommernissen, maar de partners en doelgroepen verschillen lokaal, je moet dus gedifferentieerd kunnen werken. Zoals Wouter al aangaf, gaan de taken van de regisseur van heel beleidsmatig tot heel uitvoerend, alles daartussen is mogelijk. In hoofdlijnen bestaat de taak van de regisseur vandaag voor mij in partnerschappen zoeken, inspelen op de actualiteit en op het beleid, het lokale bestuur daar heel goed van op de hoogte brengen en mee op de golf krijgen.’ Als ze de essentie van de regisseurstaak voor sociale economie en werk in één woord zou moeten samenvatten, denkt Sylvia Mazzarese daarom aan ‘matchmaker’ of ‘makelaar’. ‘Het woord waaraan ik dacht was “verbinder”,’ reageert Wouter Vanhecke. ‘Maar ik denk dat we hetzelfde bedoelen.’

Wie intussen aandachtig heeft zitten luisteren en knikken, is Nick Inghelbrecht, teamverantwoordelijke lokale economie bij de gemeente Heusden-Zolder en mede-regisseur sociale economie voor het werkingsgebied Beringen en Heusden-Zolder. Wanneer hij zich voorstelt, duidt hij meteen de specifieke context van zijn regio en zijn eigen inbedding daarin. ‘Met samen 80.000 inwoners vormen Heusden-Zolder en Beringen een kleiner werkingsgebied, maar potentieel kan dat wel uitbreiden naar 165.000 als de zes omliggende, meer landelijke gemeenten die nog geen regisseur hebben, nu mee in onze werking zouden stappen,’ zegt hij. ‘Werk en sociale economie zijn hier altijd belangrijke thema’s geweest.

Beringen en Heusden-Zolder zijn ex-mijngemeenten. Toen ik aan de slag ging in Heusden-Zolder in 2001, was de beleidsdoelstelling om de gemeente uit de top tien van gemeenten met de hoogste werkloosheidsgraad te krijgen. Met dat doel zijn er altijd veel middelen vrijgemaakt.’ De kleinere schaal ziet Nick Inghelbrecht voor zijn eigen functie als een plus: ‘Het voordeel van een kleinere gemeente als Heusden-Zolder – met ongeveer 35.000 inwoners – is dat zowel lokale economie als werk en sociale economie onder één persoon valt. Ik zetel in de ondernemersclub en in de middenstandsraad waaraan ook Unizo deelneemt, ik heb dus heel korte lijnen met de bedrijfsleiders en ook met VDAB, wat maakt dat ik soms de koppeling kan maken tussen kwetsbare inwoners, VDAB en bedrijven.’

 

Het brede spectrum van de lokale regie

Welke lokale keuzes worden er allemaal gemaakt, welke initiatieven opgezet, partnerschappen gesmeed, uitdagingen aangegaan? Het korte antwoord laat zich raden: te veel om op te noemen. Aan de acties in elk van de 37 werkingsgebieden en de bezigheden van de regisseur daarin kunnen we gemakkelijk hele praktijkartikelen wijden. Het summiere overzicht dat volgt voor de drie cases is vooral bedoeld om – nogmaals – het brede spectrum te illustreren waarbinnen de regie sociale economie en werk lokaal kan worden ingevuld.

In Leuven wijst Sylvia Mazzarese om te beginnen op het partnerschap dat loopt met alle sociale-economiepromotoren binnen maar ook buiten de stadsgrenzen; in dat kader werkt de stad ook samen met de provincie. De link naar het luik werk legt ze nu ook via de samenwerkingsovereenkomst met de VDAB die in 2020 werd afgesloten: ‘Met de VDAB stelden we een actieplan op, dat een kapstok vormt voor heel wat andere partnerschappen. Die gaan bijvoorbeeld over een vernieuwde werkgeversbenadering, waarbij ook Voka en Unizo komen kijken; over doelgroepenbeleid, waarbij het OCMW, onze dienst Diversiteit of partners die met jongeren bezig zijn, betrokken worden; over onderwijs, waarvoor een heel breed actieplan bestaat.’

De lijst van verdere concrete projecten en acties is indrukwekkend. ‘Voor jongeren hebben we een ESF-project waarbij verschillende Leuvense partners jongeren op maat begeleiden,’ zegt Sylvia Mazzarese. ‘Daarnaast organiseren we concrete opleidingen die snel toeleiden naar de arbeidsmarkt, zoals metaalbewerking. Voor nieuwkomers creëren we met sociale-economiepartners taalvloeren om Nederlands te oefenen. Praatgroepen over “werken in België” richten we ook voor hogergeschoolde anderstaligen en expats in. Om beter te kunnen toeleiden van onderwijs naar arbeidsmarkt begonnen we met het talentenplatform, een groot netwerk tussen scholen en ondernemingen; we zetten ook duaal leren en werkplekleren in.

Met het project Jobroad, samen met Voka en VDAB, doen we dan weer het omgekeerde: we laten bedrijven solliciteren bij kandidaten. We ondersteunen de lokale horeca door bijvoorbeeld jongeren met mobiele opleidingen klaar te stomen als bartender. Sociaal inclusief personeelsbeleid is een thema waarvoor we samenwerken met bedrijven als AB Inbev, en ook onze eigen personeelsdienst proberen we instrumenten aan te reiken op dat vlak.’ Als belangrijke knelpunten voor de doelgroepen noemt Sylvia Mazzarese kinderopvang en mobiliteit: ‘We hebben te weinig flexibele kinderopvangfaciliteiten, maar ook te weinig kinderbegeleiders om de opvang te organiseren. En een rijbewijs behalen is voor sommige groepen mensen moeilijk en duur.’

Maar dan is er nog zoveel meer. In de sociale economie financiert Leuven een deel van de huisvesting van een aantal partners. Overheidsopdrachten sociaal maken, en ineens ook ecologisch als het even kan, is haast een missie geworden voor de regisseur. Via tools als de website doeners.be, maar ook projecten over circulair ondernemen worden verbindingen gemaakt tussen de sociale en reguliere economie. Zorgberoepen worden gepromoot via acties op school en sociale omscholingsprojecten. ‘Alles samen besteden we in Leuven bijna een miljoen euro aan sociale economie en werk,’ besluit Sylvia Mazzarese. ‘En dat zal binnen de nieuwe regie niet veranderen.’ Dat de Vlaamse ondersteuning van de regieopdracht daarbij 50.000 euro of 5 procent van de totale investeringen vertegenwoordigt, plaatst misschien nog een en ander in perspectief.

In de regio’s Oostende en Heusden-Zolder zijn de maatregelen en acties niet minder divers; zoals gezegd verschillen de accenten en invullingen van de regieopdracht afhankelijk van de lokale of regionale context. Wouter Vanhecke benadrukt voor de eigen regio de nauwe samenwerking met het Economisch Huis in Oostende, waar onder meer alle Europese activeringsprojecten gecentraliseerd worden binnen de stad. De regisseur denkt graag mee over het beleid en de ontwikkeling van alle acties op het vlak van toeleiding, trajectbepaling, communicatie. Lokaal wordt ook ingezet op de ondersteuning van de maatwerkbedrijven, onder andere via tools als doeners.be en de keuze voor doorgedreven storytelling in de communicatie, een actie waarvoor alle regisseurs in West-Vlaanderen hebben gekozen. Nieuwe instrumenten als individueel maatwerk zullen verdere mogelijkheden voor sociale en reguliere economie, denkt Wouter Vanhecke. Als mooiste realisatie van de regieopdracht noemt hij het onderhoud van de hydranten in de regio. Dat gebeurt door een lokaal maatwerkbedrijf dat er al meerdere jaren werkplekken mee kan aanbieden aan doelgroepmedewerkers.

‘Wanneer we infosessies voor werkgevers organiseren, nemen we in onze uitnodiging aan de reguliere bedrijven ook consequent de maatwerkbedrijven mee,’ voegt hij nog toe. ‘Ik geloof niet in een systeem met enkel maar sociale-economie- en maatwerkbedrijven. Werk is een breder verhaal dat je ook zo moet benaderen en vertellen.’

Inwoners van niet-Europese origine vormen in Heusden-Zolder, waar ze een derde van de bevolking uitmaken, een meer specifieke doelgroep, ook voor activering. De ex-mijngemeente subsidieert een 250-tal inwoners die in sociale-economiebedrijven of sociale ondernemingen in de gemeente werken, wat voor een serieuze compensatie van de werkloosheid zorgt. Naast jobs in maatwerk en lokale diensteneconomie is er ook winst voor de gemeente door bijvoorbeeld het opruimen van zwerfvuil en de handmatige verwijdering van onkruid, wat zorgt voor een properder leefomgeving. Nick Inghelbrecht merkt op dat het voor bedrijven in de sociale economie, net zoals in de reguliere economie, moeilijker is geworden om de juiste profielen te vinden: ‘Doordat de werkloosheid sterk is gedaald en de krapte op de arbeidsmarkt sterk gestegen, is de doelgroep voor hen ook uitgedund.’ Samen met Wouter Vanhecke van regio Oostende gelooft hij wel dat het nieuwe instrument van individueel maatwerk bijkomende mogelijkheden zal creëren om de bedrijven zelf warm te maken voor de doelgroepmedewerkers (d.w.z. medewerkers die in het reguliere arbeidscircuit uit de boot vallen, die minder kansen krijgen, een arbeidshandicap hebben of laaggeschoold zijn – red.).

 

 

Over niet-beroepsactieven en flexibele werkgevers

Twee actuele uitdagingen houden de regisseurs nog in het bijzonder bezig. Een eerste betreft de zogenaamde niet-beroepsactieven (de relatief omvangrijke groep van personen die niet werken, niet beschikbaar zijn voor een job, niet actief op zoek zijn naar werk of niet geregistreerd zijn als werkzoekende), die nu sterker in het vizier van de overheid staat wanneer het gaat over activering met het oog op de verhoging van de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen. Sylvia Mazzarese schetst de problematiek: ‘Tegenover zo’n 3000 gekende werkzoekenden, die in principe zouden moeten werken maar vaak in een complexe problematiek verwikkeld zijn, staan in Leuven zo’n 15.000 niet-beroepsactieven die we niet helemaal in kaart hebben: mensen die niet als zodanig verplicht zijn om te gaan werken, waar we ook nog geen precieze cijfers over hebben, en waarvoor we al evenmin de juiste partners of instrumenten hebben om hen snel in te schakelen of toe te leiden.

Zij vormen een grote uitdaging voor de toekomst en zullen een verschuiving van onze taken veroorzaken, gezien de krapte op de arbeidsmarkt.’ De andere regisseurs erkennen die uitdaging, maar waar volgens Wouter Vanhecke een betere toegang tot data over die groep de sleutel kan zijn tot een meer effectieve regieopdracht ten aanzien van de niet-beroepsactieven, heeft Heusden-Zolder de toegang tot die data niet echt nodig, vindt Nick Inghelbrecht: ‘VDAB heeft de focus op de gekende werkzoekenden terwijl wij als lokaal bestuur proberen de niet-beroepsactieven in de gemeente te bereiken.

We doen dit via een actieve wijk- en jongerenwerking, de moskeeverenigingen, vrouwengroepen, enzovoort. We kennen de groepen dus wel, maar het blijft een heel moeizaam proces om de niet-beroepsactieven te bereiken en dan te komen tot die mensen die geactiveerd willen worden, want ook daar spelen specifieke problematieken: vrouwen in die groep zorgen bijvoorbeeld soms niet alleen voor de kinderen maar ook voor de ouders, nemen dus ook mantelzorg op. Dat brengt ons al minstens bij het acute probleem van de kinderopvang, nog maar één van de kwesties die zich stellen bij activering.

We zoeken daar naar oplossingen via het nieuwe BOA-decreet, waarbij via projectsubsidies scholen gestimuleerd worden om een vrijetijdsaanbod aansluitend bij de schooluren te organiseren. Dat zijn dus ook allemaal zaken die we binnen de regierol voor werk en sociale economie moeten opnemen.’

Een tweede uitdaging hangt met die eerste samen, en dat is: werkgevers zover krijgen dat ze zich flexibel opstellen en minstens deels tegemoetkomen aan de wensen en noden van kandidaat-werknemers, niet-beroepsactieven en bij uitbreiding ook alle andere. Nick Inghelbrecht: ‘In een succesvol proefproject zagen we bijvoorbeeld dat een groepje niet-beroepsactieven vlot aan de slag ging bij een lokaal bedrijf dat zich qua uurrooster en arbeidstijd zeer soepel toonde. Het bedrijf zelf zag zijn krapteprobleem meteen opgelost. Zoiets vraagt natuurlijk veel goede wil, vooralsnog gaat het om witte raven.’ Voor Sylvia Mazzarese moeten bedrijven overtuigd worden om niet alleen te innoveren in technologie, maar om ook heel innovatief om te gaan met personeelsbeleid.

‘Het grootste kapitaal voor een bedrijf momenteel is werkkracht,’ benadrukt ze. Wouter Vanhecke is het ermee eens dat bedrijven hierin moeten groeien. ‘Het is belangrijk dat we goede voorbeelden presenteren, zoals dat van Heusden-Zolder,’ vindt hij. ‘We moeten bedrijven erop attent maken dat ze zich in toenemende mate zullen moeten openstellen voor creatieve manieren van aanwerving, en meer op maat van kandidaten. Maken ze die keuze niet, dan zullen ze in de toekomst hun productie en dienstverlening moeten terugschroeven, om de eenvoudige reden dat ze hun arbeidsplaatsen niet meer ingevuld krijgen.’

Opnieuw merken de regisseurs op dat individueel maatwerk hierin een vruchtbare stimulans kan geven. Nick Inghelbrecht ziet bijkomend heil in de nieuwe strategie van het Europees Sociaal Fonds (ESF) waarbij wordt ingezet op het uitbouwen van lokale partnerschappen en ecosystemen rond kwetsbare groepen met het oog op hun toeleiding naar de arbeidsmarkt. Heusden-Zolder is hierin een van de testgemeenten met een lokaal partnerschap rond jongeren. Dat in de manier van werken de klemtoon nadrukkelijk wegschuift van monitoring op basis van indicatoren, vinden de regisseurs verfrissend en hoopgevend. Wouter Vanhecke: ‘Het versterkt de opdracht van de regisseur om samen met de lokale besturen – want die beslissen nog altijd – gerichte actie te ondernemen en effectief beleid te voeren.’

 

Het laatste woord?

Voor Marc Haesendonckx bevestigt het relaas van de regisseurs de noodzaak voor de Vlaamse overheid om de lokale regieopdracht voor sociale economie en werk vooral zo sterk mogelijk te blijven faciliteren: ‘Op het lokale niveau komen zoveel lijnen samen: kinderopvang, sociaal beleid, armoedebeleid, integratiebeleid. Bruggen slaan en werken op maat kan enkel via het lokale niveau. De meerwaarde van de lokale besturen is op de meeste plaatsen evident, op sommige plaatsen moet die potentiële meerwaarde nog meer worden benut. Hoe dan ook hebben we de lokale netwerken nodig, willen we aan de beoogde 80 procent werkzaamheidsgraad in Vlaanderen geraken.’

Beleidsmatig blijft het belangrijkste gegeven dat in alle lokale regiegebieden – de schaal blijft daar redelijk variabel – de regisseur de centrale figuur is. ‘Zij of hij is degene die weet waar iedereen in elke gemeente mee bezig is, welk lokaal bestuur op welke vlakken nog meer overtuigd moet worden; iemand die de situatie ter plaatse kent en voelt. De regisseur combineert netwerken, aansturen, sensibiliseren, verbinden. Zoiets doe je niet rechtstreeks vanuit de centrale administratie.’ Voor de regisseurs zelf blijven de voordelen die inwoners van de gemeente ervaren, de primaire focus. ‘Vanuit werk en sociale economie wil je mee zorgen voor een gemeente waar het veilig en aangenaam wonen is,’ vindt Nick Inghelbrecht. Sylvia Mazzarese knikt instemmend: ‘Waar de stad in de eerste plaats mee gebaat is, is dat de inwoners er hun eigen plek vinden en zich goed voelen. Dat bereik je met een raderwerk van goed op elkaar inspelende initiatieven.’—

 

Pieter Plas is hoofdredacteur Lokaal
Voor Lokaal 07-08 | 2022