filip de rynck.png
Provider image

In zijn maandelijkse column geeft prof. dr. Filip De Rynck zijn persoonlijke mening.

In de nota waarin Bart Somers zijn schimmige ambities voor de regiovorming bekend maakte, repte hij met geen woord over de vervoerregio’s, waar zijn collega Lydia Peeters het in deze Lokaal uitvoerig over heeft (zie p. 39). Somers zoekt referentieregio’s als regionaal kader voor afstemming van samenwerkingsverbanden en die zoektocht leidt tot politieke spanning. Ondertussen werkt zijn Vlaamse overheid in vijftien vervoerregio’s aan regionale mobiliteitsplannen. Die afbakening is zonder al te veel gedoe tot stand gekomen en via mobiliteit raken we alle kwesties van het bovenlokale omgevingsbeleid: verdichting en wonen, recreatie, bosuitbreiding, blauwgroene netwerken, inplanting van voorzieningen, verbindende infrastructuur… Mobiliteit en ruimtelijke ordening hangen samen: mocht die koppeling in de vervoerregio’s nu nog lukken, dan zouden we in Vlaanderen grote stappen zetten en zou de regiovorming echt poten en oren krijgen. Over dat gebrek aan koppeling heb ik mij vorige maand danig opgewonden.

In die vervoerregio’s is ondertussen wel een samenspel gegroeid tussen gedreven Vlaamse ambtenaren van het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken en groepen van lokale besturen, over de grenzen van steden en kleinere gemeenten heen. In veertien regio’s ligt een goedgekeurde hertekening van het openbaar vervoer op tafel en lijkt de invulling van het vervoer op maat tot innovatieve zoektochten te leiden. De Vlaamse referentieregio’s waren dus al actief toen Somers zijn queeste startte. Het illustreert alweer (zie ook de Regioscreening van 2011) de onmacht van de bevoegdheid over binnenlands bestuur. Via de beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid wordt het binnenlands bestuur echt hertekend, zonder betrokkenheid van de minister voor Binnenlands Bestuur.

‘Hoe krijgen we de mensen in het openbaar vervoer,’ vraagt minister Peeters zich vervolgens toch wat weifelend af. Even (een beetje) terzijde: veel vroeger hadden we de Buurtspoorwegen, met tramlijnen tot in de kleinste dorpen. Proef vooral dat warme woord in die nu wel zeer onverwachte combinatie: Buurtspoorwegen. Van voordeur naar tramdeur.

Met vervoerregio’s en hertekende lijnen alleen krijgen we niet meer mensen op de bus. Ik kom al eens in kringen van burgemeesters en maak er een sport van om, na de zoveelste discussie over het openbaar vervoer, de eenvoudige vraag te stellen: ‘Wie van jullie heeft ooit al eens de bus genomen?’ Dat is meestal genoeg voor een disruptief groepsmoment: geen enkele burgemeester dus, tenzij bij de feestelijke opening van een nieuwe lijn. Hun onwennig zitgedrag op de bus zegt dan genoeg. In eerste klasse met de trein naar Brussel en de metro in Brussel: dat lukt al een beetje. Burgemeesters op de (elektrische) fiets: het is ook al geen uitzondering meer. Maar zag u al veel foto’s van gekostumeerde burgemeesters tijdens hun dagelijkse busrit?

Aan mijn Universiteit kwamen professoren nog tot in de jaren 1970 met hun auto aangereden, waarna een per definitie vrouwelijke secretaresse hun aktetas uit de koffer kwam halen. Die heerlijke tijden mocht ik niet meemaken, maar ik ondervond wel dat collega’s vreemd opkeken toen ik vertelde dat ik vaak de bus van en naar het station in Kortrijk nam. Je zag ze worstelen met het statusprobleem: een prof op de bus, nou, het moest ook weer niet te gek worden. De bus: dat is voor scholieren die ’s morgens met hun lief opstappen en ’s avonds met een ander uitstappen, met achterlating van een aangebroken zakje chips op de zetel. De bus: dat is voor oudjes die met hun boodschappentrolley naar de markt sukkelen en eindeloos lang uitstappen. De bus: dat is voor arme mensen die zich geen auto kunnen veroorloven of van een ander land komen (met een bootje). Maar de bus is niet voor de middenklasse, voor mensen met een diploma, voor mensen met twee auto’s op de oprit van het perfect geïsoleerde huis op een perfect onverantwoorde ligging. De bus is belangrijk voor anderen en om erover te praten, niet om zelf te gebruiken.

Daarmee komen we bij het laatste taboe in Vlaanderen. Over de seksuele geaardheid is binnen het keuzepalet van LGTBQIA+ al veel openlijk bespreekbaar, maar vragen stellen over het vervoersgedrag van de betere klassen is taboe. Veel mensen hebben altijd allerlei excuses klaar en worden snel kwaad als je ze durft vragen waarom ze zo vaak de auto gebruiken, terwijl het vaak gewoon retorisch verpakt routinegedrag en handig verborgen luiheid is. De uitvluchten zijn vlot mobiliseerbaar om voor zichzelf te verantwoorden waarom ze zo vaak de auto in vluchten.

Als alle leden van de vervoerraden die het busvervoer in de vijftien vervoerregio’s uitgetekend hebben, het nu zelf zouden gebruiken en daarvan foto’s op de sociale media plaatsen, dan zouden ze niet alleen de structuur van het Vlaamse vervoersnet maar vooral de Vlaamse verplaatsingscultuur hertekenen. Leading by Example. Eens kijken hoe lang het zou duren voor de aankondigingsborden aan de haltes wel zouden werken, voor alle bussen wel op tijd zouden zijn, wel in eigen busbanen zouden rijden en wel over wifi zouden beschikken. •

 

Filip De Rynck is columnist van Lokaal
Voor Lokaal 03 | 2021