lokaal_20_opvoeding.png
Provider image

Sinds vorig jaar organiseert de VVSG de Week van de Opvoeding, samen met de Gezinsbond en het VCOK. De Week van de Opvoeding loopt van 16 tot 23 mei in zowat alle Vlaamse steden en gemeenten en wil al wie zich als ouder, professional of vrijwilliger inzet om (mee) kinderen groot te brengen positief in de kijker zetten. Dit jaar is het thema ‘In verbinding’. We willen extra aandacht geven aan sociale cohesie, een warm netwerk voor iedereen en samenwerking met elkaar en tussen organisaties, binnen en buiten de gemeente.

We brachten theorie en praktijk over het jaarthema samen in gesprekken met vier mensen. Leen Heylen is als onderzoeker verbonden aan de Thomas More Hogeschool, maakte een doctoraat over eenzaamheid en werkt nu onder andere aan het tot stand brengen van Zorgzame Buurten. Bart Ketelslegers werkt voor Demos aan de maatschappelijke participatie van kwetsbaren. Evi Hendrikx en Kim Schrooten werken als gemeentelijk coördinator van het Huis van het Kind, respectievelijk in Peer en Pelt.


Om maar meteen met een lastige vaststelling te beginnen: het wordt er niet beter op. Ondanks alle inspanningen wordt in onderzoek en ook in de media almaar meer melding gemaakt van mensen en ook gezinnen die vereenzamen. Heel dikwijls hangt vereenzaming samen met armoede. Armoede maakt kwetsbaar en isoleert. Alleenstaanden, anderstalige gezinnen, mensen met een beperkt netwerk zijn de eerste risicopersonen, maar je kunt op heel veel verschillende manieren kwetsbaar zijn. Steeds meer gezinnen moeten van in het midden van de maand al erg op de uitgaven beginnen te letten.


En armoede is dan ook nog eens veel meer dan het gebrek aan geld, weten onze gesprekspartners. ‘Het gebrek aan geld is vaak wel de oorzaak van het gebrek aan verbinding met de samenleving en met de diensten en instellingen van de samenleving,’ poneert Bart Ketelslegers. ‘Zo willen we bijvoorbeeld graag dat iedereen kan meedoen met het verenigingsleven. Verenigingen zijn immers belangrijke schakels voor sociale cohesie. Maar vaak zijn er allerlei onderliggende verwachtingen: “Je gaat toch mee eentje drinken, hè?” of “De miniemen gaan volgende week voetballen tegen een ploeg aan de andere kant van de provincie. We zoeken nog ouders die hen


willen brengen…” Het is moeilijk om erbij te horen als je dan altijd nee moet zeggen of een uitvlucht moet zoeken.’ Vooral voor veel alleenstaande ouders zijn die verwachtingen dan ook te hoog. Verbinding maakt dus pas echt een kans, als je op verschillende levensdomeinen tegelijk werkt om ze mogelijk te maken: onderwijs, vrije tijd, huisvesting, welzijn…


Bart Ketelslegers: ‘Je kunt niet verbinden als de diensten zelf ontoegankelijk zijn. Zeker nu vaak wordt gekeken naar de werkbaarheid van het backoffice, is een goede visie op toegankelijke dienstverlening van het grootste belang.

Evi Hendrikx: ‘We hebben op voorhand nagedacht over de doelgroep van onze speelpunten en van in het begin naar een gezonde mix van alleenstaanden, anderstalige gezinnen en modale gezinnen gestreefd.

Kim Schrooten: ‘Voor het gewone aanbod kijken we als één ploeg naar hoe we gezinnen kunnen ondersteunen. Voor de Week van de Opvoeding bijvoorbeeld vinden collega’s het belangrijk om daar allemaal aan mee te werken.

Tegenwoordig zijn er tot op buurtniveau cijfers vrij beschikbaar. Beleidsmatig is dat belangrijk, want het legitimeert de inzet van extra middelen, vaak personeelsmiddelen in de strijd tegen armoede. Ieder ontwikkelt op basis daarvan eigen manieren om de kwetsbare gezinnen te bereiken, zo blijkt. De mogelijkheden zijn legio, weet Bart Ketelslegers: ‘Je kunt onder meer werken via de scholen, het buurthuis, via een armoedewerking als die er al is of via samenwerking met het OCMW. Ook vindplaatsgericht werken kan nuttig zijn om mensen te bereiken die je niet via die andere kanalen kunt bereiken: op straat, aan bepaalde winkels of indien nodig door letterlijk aan huis te gaan.’


In Peer organiseren ze speelpunten waar ouders met de kindjes kunnen komen spelen en elkaar kunnen ontmoeten. ‘We hebben op voorhand nagedacht over wie de doelgroep was en van in het begin naar een gezonde mix van alleenstaanden, anderstalige gezinnen en modale gezinnen gestreefd,’ vertelt Evi Hendrikx. Toeleiding van partners zoals het OCMW of Welzijnsschakels is daar belangrijk in, maar dat hoeft er niet te dik op te liggen. ‘We leggen de nadruk voor ouders vooral op gewoon leuk komen spelen met je kinderen, naast het ontmoeten of je netwerk uitbreiden. En omdat we ons richten op activiteiten met de kleinsten, slaat dat aan bij alle soorten gezinnen. Er is in die leeftijdscategorie namelijk heel veel vraag naar speelaanbod.’


Goede oplossingen vergen tijd

Dat een lokaal bestuur armoede niet kan oplossen, daar is iedereen het over eens. Maar net wat betreft gezinnen in armoede verbinden met kinderopvang, onderwijs, welzijn en vrije tijd heeft het, door de nabijheid, heel wat mogelijkheden. Je moet dan wel heel concreet werken aan toegankelijkheid van diensten, zegt Bart Ketelslegers: ‘Je kunt niet verbinden als de diensten zelf ontoegankelijk zijn. Zeker nu door personeelstekorten en digitalisering vaak in de eerste plaats wordt gekeken naar de werkbaarheid van het backoffice, is een goede, gedragen en in praktijk gebrachte visie op toegankelijke dienstverlening van het grootste belang.’


Een lokaal bestuur kan dan zowel in het design van nieuwe projecten, bijvoorbeeld de inrichting van de publieke ruimte, als door middel van concrete oplossingen op maat van subdoelgroepen en buurten veel bereiken. Je moet dan wel de tijd durven nemen om de verschillende betrokkenen te leren kennen en aan te spreken. ‘Een lokaal bestuur kan vanuit de verbinding met verschillende van de eigen diensten of vanuit specifieke opdrachten, ook vertrouwensfiguren en brugfiguren inzetten. Dat kan gaan van buurtwerkers tot en met maatschappelijk werkers die net een beetje meer tijd krijgen om ook aan die verbindingen te kunnen werken.


Maar evengoed kan het een inburgeringsbuddy of een thuisverzorgende zijn die net wat meer aandacht besteedt aan de maatschappelijke participatie van zijn of haar cliënt(en).’ Vandaag gebeurt er al heel veel op dat vlak, maar vaak door medewerkers die via projectmiddelen worden ingezet. De keuze om structurele middelen in te zetten om projecten te verduurzamen wordt nog te weinig gemaakt. Het opgebouwde vertrouwenskapitaal gaat zo helaas vaak verloren, waardoor je telkens opnieuw moet beginnen. En ten slotte is ook goede netwerking tussen diensten onderling noodzakelijk: veel uitdagingen overstijgen de eigen dienst of organisatie en vereisen dat er ook diensten uit andere levensdomeinen mee aan tafel komen. Alleen zo kunnen complexe problematieken als armoede en uitsluiting worden ontward. Maar ook hier geldt dat diensten elkaar vaak te weinig kennen. Beleidsmakers onderschatten wel eens hoe belangrijk die goede kennis van elkaar is om echt tot nieuwe oplossingen te komen.


Leen Heylen sluit daarbij aan: ‘Het is zeker belangrijk om samenwerking over domeinen heen mogelijk te maken en te versterken. Hoe kan bijvoorbeeld de dienst cultuur en vrije tijd zich met zijn aanbod meer richten op kwetsbare jongeren en gezinnen? Heb ook oog voor het belang van andere beleidsdomeinen: toegang tot gezonde en betaalbare voeding mogelijk maken is zeker relevant voor dorpen waar winkels verdwijnen en voedselarmoede dreigt, voldoende aantrekkelijke publieke ruimte op plaatsen waar er het meest behoefte aan is, met bijvoorbeeld speelpleintjes, parken, toegankelijk groen of banken.’ Inzet in stand houden kan door bijvoorbeeld te werken aan buurtgerichte netwerken, zorgzame buurten op te nemen in het lokale meerjarenplan. En ook: het hoeft niet groot te zijn om goed te zijn. Eerste stappen kunnen gezet worden door de bestaande werkingen te verbeteren, te verbinden met andere domeinen.


Samenwerken dus. Het is zoals zo dikwijls het sleutelbegrip. Maar hoe doe je dat, verschillende diensten voor dezelfde doelstelling doen samenwerken? Kim Schrooten licht toe hoe het in Pelt gebeurt: ‘Voor het gewone aanbod kijken we als één ploeg naar hoe we gezinnen kunnen ondersteunen. Voor de Week van de Opvoeding bijvoorbeeld vinden collega’s het belangrijk om daar allemaal aan mee te werken. En ook puur fysiek zijn we nu bezig het Huis van het Kind, de bibliotheek, de raadszaal en de trouwzaal in één gebouw onder te brengen. Er komt een gemeenschappelijk onthaal met enerzijds een balie waarvoor twee nieuwe medewerkers worden aangeworven, en anderzijds een grote, gezellige tafel, waar iedere dag van de week een andere partner present is; iedere maandag de opvoedingswinkel, iedere dinsdag het lokaal loket kinderopvang, vervolgens de buddywerking, de sociale dienst…


Ook voor aanbod zoals de babytheek is het veel gemakkelijker als dat onder één dak met al die andere werkingen zit. Dat werkt flexibeler. Als een jonge ouder naar babyspullen vraagt, hoef je nu niet meer te verwijzen naar openingsuren ergens volgende week, maar kun je letterlijk met de persoon in kwestie direct in de babytheek gaan kijken. Ook voor en met ouders is de communicatie dan heel gemakkelijk: vragen van ouders worden allemaal op die ene plaats gesteld en beantwoord. Dat gebouw gaat ons heel veel kansen geven.’ Daar was niet iedereen direct van overtuigd, herinnert Kim Schrooten zich: ‘We hebben onze collega’s ook de voordelen voor hén moeten aantonen.


Leen Heylen: ‘Verlies niet uit het oog dat sommige problematieken het buurt- en lokale niveau overschrijden of vaak gemeenschappelijk zijn over gemeenten heen.’

Alle mensen gaan door dezelfde, laagdrempelige ingang het gebouw binnen. Als het bibliotheekgangers zijn, komen wij ook in beeld en leren zij ons aanbod en onze werking kennen – bijvoorbeeld taalbaden, kookworkshops of ontmoetingsmomenten. Het maakt bovendien de mogelijkheden qua taal(vaardigheid) enorm: heel “nabij” zijn met bijvoorbeeld boekstart, themazakjes rond moeilijk eten of moeilijk slapen, en anderstalige boekjes. Het werkt ook omgekeerd: wij bereiken met het consultatiebureau bijna 100% van de ouders. Van hen komt een gedeelte nooit spontaan in de bibliotheek, maar nu – “door de combinatie” – wel, en dat is een kans om ook deze mensen te inspireren.’


Kinderen verbinden

In Peer lag het Huis van het Kind aan de basis van het hele proces van verbinding creëren. Het zette het hele team aan na te denken over een visie, en stilaan kwamen ook partners hun steentje bijdragen. Tegenover ouders is het ook een veel duidelijker verhaal: ze kunnen op één toegankelijke plaats terecht met hun vragen. Zo vinden ze hun weg naar het Huis van het Kind, leren ze het aanbod kennen en gaan ze het steeds meer gebruiken. En hun ervaring brengt ons meteen bij het laatste belangrijke element: samenwerking met partners. Daar zijn ook externe partners bij, van andere organisaties die niet tot de gemeente behoren. En ook dat lukt met wat roderen en goede wil vlot. ‘We hebben heel hard ingezet op verbinding met de partners,’ vermeldt Evi Hendrikx. ‘Als je in verbinding staat met iedereen, dan kun je overal geraken.’


‘We houden in de gaten dat de overlegtijd zo nuttig mogelijk is voor de partners,’ merkt Kim Schrooten nog op. ‘“Wij willen als gemeente iets van jullie, dus we zorgen ervoor dat die overleggen zoveel mogelijk op jullie maat en volgens jullie interesses verlopen.” We proberen de behoeften van de partners te capteren en dan samen afspraken over gemeenschappelijke behoeften te maken. Op die manier werken we allemaal samen aan projecten waar we allemaal belang in hebben.’


Evi Hendrikx heeft wat dat betreft nog een tip: ‘En maak dan werkgroepen rond één thema waar iedereen op zijn plek zit, dan is elk overleg voor alle organisaties interessant. Er komt zo meer betrokkenheid, zowel met de organisatie als met het gezicht daarachter. Dat doet voor hen ook de dagelijkse werking vlotter verlopen. In ruil krijg je als gemeente heel veel expertise terug.’


Leen Heylen voegt er nog een paar conclusies uit het onderzoekswerk aan toe: ‘Verlies niet uit het oog dat sommige problematieken het buurt- en lokale niveau overschrijden of vaak gemeenschappelijk zijn over gemeenten heen. Hier kunnen bovenlokale actoren zoals een eerstelijnszone misschien ook een belangrijke rol spelen door naar gezamenlijke oplossingen te zoeken, intervisie tussen gemeenten te organiseren en zo te leren van elkaar.’


Drie niveaus

Kim Schrooten vat tot slot het belang van verbinding nog eens samen, zoals ze dat in Pelt aanvoelen: ‘We zeggen vaak dat het op drie niveaus binnen de gemeente belangrijk is om mensen te hebben die in het belang van verbinding geloven: op beleidsniveau met de betrokken schepen(en), op diensthoofdenniveau en op het niveau van de medewerkers. Als niet op al die niveaus de overtuiging leeft dat deze thema’s belangrijk zijn, dan wordt het moeilijk. Schepenen en diensthoofden moeten medewerkers de ruimte geven om daarin werk te verrichten. Ook dat is dan weer een vorm van verbinding; we hebben binnen de gemeente iedereen nodig om visies en plannen werkelijkheid te doen worden.’ De cirkel is rond. —


Ivan Pauwels is VVSG-stafmedewerker Huizen van het Kind | Beelden GF
Voor Lokaal 04 | 2024