Auteur:

Gepubliceerd op: 15-10-2020

De Vlaamse regering wil sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale verhuurkantoren tegen 1 januari 2023 samenvoegen tot één woonactor met slechts één speler per gemeente. De VVSG ziet hierin  kansen. Zo komt er één loket voor de kandidaat-huurder. De plannen bevestigen de regierol van de lokale besturen en regiovorming is mogelijk. Op een gedachtewisseling in het Vlaams Parlement vandaag vraagt de VVSG ook aandacht voor de financiële gevolgen van de transitie, het juridisch en financieel complexe traject dat nodig is en de implicaties voor het personeel.

Meer en betere sociale woningen:

De VVSG ziet kansen voor een versterkte regierol van de gemeenten, onder andere door de versterking van de publieke aandeelhouder in de sociale woonmaatschappij en de realisatie van één duidelijk aanspreekpunt voor de uitvoering van het sociaal woonbeleid. Het vergroten van het aantal en de verbetering van de kwaliteit van sociale woningen blijft daarbij altijd het uitgangspunt.

Regio’s als werkingsgebied:

De VVSG vraagt dat de sociale woonmaatschappijen in eerste instantie van onderuit gevormd worden. De lokale besturen zijn hier aan zet, om samen met de andere belanghebbende actoren een werkingsgebied af te bakenen op de passende schaal die het evenwicht vindt tussen efficiëntie en nabijheid. De VVSG pleit ervoor dat de werkingsgebieden van de sociale woonmaatschappijen zich inschakelen in de regiovorming, om nieuwe 'verrommeling' van het bestuurlijk landschap te vermijden.

Sterktes behouden:

De VVSG benadrukt dat de sterkte en specificiteit van de diverse types van actoren in de nieuwe sociale woonmaatschappij behouden moeten blijven. De opdracht van de nieuwe actor bevat immers de twee historische aspecten en dat moet zich weerspiegelen in de toekomstige erkenningsvoorwaarden.

Het éénloketprincipe is positief: één centraal aanspreekpunt inzake sociale woonprojecten voor zowel de gemeente als één aanspreekpunt in de gemeente voor de kandidaat huurder, zijn een stap vooruit.

Financiële implicaties:

De Vlaamse overheid dient de eventuele kosten die gemaakt worden om te komen tot één sociale woonactor op zich te nemen. De transitie zal intern tijd en energie  en dus kosten of middelen vergen van alle actoren, alsook is het ook onduidelijk hoe de noodzakelijke patrimoniumoverdracht effectief vorm zal krijgen. De VVSG vraagt dat de volledige reorganisatie een ‘kosteloze beweging’ voor de lokale besturen en woonactoren is, -zonder dat het budget voor het creëren van extra sociale woningen vermindert.

Joris Deleenheer