Auteur:

Gepubliceerd op: 28-03-2024

In maart deed de VVSG een bevraging over het gebruik van Europese subsidies bij de lokale besturen, met als doel een beter zicht te krijgen op de mogelijkheden, maar ook op de obstakels en belemmeringen van EU-financiering voor lokale besturen. 85 besturen en intercommunales vulde de survey in, en nog eens 17 besturen gaven mondeling feedback in een diepte-interview. De resultaten lees je hieronder.

Bevindingen

De grote meerderheid van de respondenten gaf aan dat Europese subsidies belangrijke opportuniteiten bieden voor het bestuur. Toch maakt slechts 10% van de ondervraagde besturen naar eigen zeggen optimaal gebruik van deze subsidiemogelijkheden. Een gebrek aan personeel en tijd blijken de grootste struikelblokken voor het verkrijgen van EU-subsidies. In de meeste besturen verloopt de opvolging van Europese subsidiemogelijkheden over de verschillende diensten heen. Het uitvoeren van Europese projecten is daarom vaak afhankelijk van de individuele motivatie van medewerkers, die de administratie ervan veelal boven op hun takenpakket nemen.  Een kleine minderheid van de besturen volgt Europese subsidies op vanuit een subsidiecel of een strategische dienst. Vooral centrumsteden slagen er op deze manier in om Europese subsidieopportuniteiten goed te benutten. Ook een gebrek aan kennis en expertise blijkt een grote hindernis. Er is nog heel wat groeimarge om de informatie rond Europese subsidies vanuit verschillende kanalen ook tot bij de lokale besturen te krijgen. Vooral voor de nationale programma contactpunten is er nog veel onbenut potentieel om informatie rond Europese subsidies op maat van de lokale besturen te verspreiden. Anderzijds hebben medewerkers vaak te weinig kennis over de Europese beleids- en investeringskaders en blijkt de bestaande kennis zeer verspreid te zitten binnen het bestuur. Deze kennis is echter cruciaal om de projecten goedgekeurd te krijgen, omdat doelstellingen in de aanvraagdossiers gekoppeld moeten worden aan overkoepelende Europese beleidsdoelstellingen. Ook het gebrek aan eenduidige aanvraagprocedures en de onduidelijkheid over de applicatiecriteria maken het extra lastig voor lokale besturen om in te spelen op de diverse subsidiemogelijkheden.

Noden

Uit de bevraging kwamen ook heel wat noden naar voren. Allereerst is er een grote vraag naar kennisdeling. Hoe organiseren andere besturen zich rond Europese subsidies en waar zit de kennis in de regio? Ook wat de inhoudelijke invullingen van projecten betreft kan kennisdeling interessant zijn volgens de respondenten. Schrijfsessies, inspiratiesessies en trainingen kunnen helpen ideeën te vertalen in concrete projectvoorstellen. Ten slotte is er ook een duidelijke vraag naar opschaling.  De waardevolle resultaten van projecten vinden door een gebrek aan structurele middelen nog te weinig hun weg naar de reguliere werking.

Goede praktijken

Toch zijn er ook tal van besturen die erin slaagden om mooie projecten uit te voeren met Europese middelen. Over het algemeen blijkt dat wie de krachten bundelt, er beter in slaagt om de lasten te dragen. ‘Samenwerken’ blijkt hier het codewoord. Dat kan enerzijds via regionale samenwerkingsverbanden, maar ook met partners via lokale platformen of binnen de administratie met verschillende diensten. Zo kan een ‘brainstormgroepje Europa’ de interne kennis samenbrengen en op regelmatige basis de Europese opportuniteiten bekijken.  Daarnaast blijkt het bovenal een kwestie van ‘proberen en leren’. Respondenten gaven aan dat de lasten na een eerste project veel minder zwaar doorwogen. Ook door feedback op te vragen kan men heel wat opsteken voor een volgende projectaanvraag.

Kortom, voor besturen met weinig ervaring met Europese subsidies kan het leerrijk zijn om via samenwerkingen een projectverzoek in te dienen. Hierbij zijn twee kanttekeningen wel belangrijk. Allereerst zijn er heel wat verschillen tussen de Europese fondsen wat de criteria en vereisten betreft. Het ‘Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling’, ‘Europa voor de burger’ en ‘Wifi4EU’ en ‘Erasmus+’ worden door de respondenten omschreven als de meest toegankelijke fondsen. Voor wie al wat ervaring heeft zijn ook ‘ESF’, ‘AMIF’ en ‘EFRO’ volgens de respondenten haalbare kaart, al kost het wel wat tijd en energie om de procedurele vereisten onder de knie te krijgen. Ten slotte zijn ‘LIFE’ en ‘Horizon Europe’ heel wat minder evident en vergen een goede kennis en voldoende capaciteit. Daarboven is het belangrijk om Europese subsidieprojecten niet louter te zien als een pot met geld. Projecten bieden hoofzakelijk een opportuniteit om te experimenteren met innovatief beleid en kunnen zo waardevolle denkoefeningen stimuleren en inspiratie bieden voor tal van beleidsthema’s. Wie een Europees project wil uitvoeren, vertrekt dus best vanuit een duidelijke visie over de te bereiken doelstellingen alvorens te kijken naar de mogelijke financiering.

Paulien Muselaers