Auteur:

Gepubliceerd op: 10-09-2021

Samengevat: Voor het afhandelen van verloren en achtergelaten voorwerpen baseerden gemeenten zich op wetten van 1975 en 1983. Vanaf 1 september wijzigde de regelgeving. De wetgever paste hiervoor het Burgerlijk Wetboek aan.  

Dit heeft tot gevolg dat de gemeenten de procedure over verloren en gevonden voorwerpen moeten herzien en ze eventueel het (politie)reglement dienen aan te passen. De nieuwe regeling legt het kader en de termijnen vast. De algemeen gekende en toegepaste termijn van zes maanden waarna de gemeente in het bezit kwam van het voorwerp en kon overgaan tot verkoop ervan wordt minder evident en is aan voorwaarden gebonden waarbij de gemeente meer rekening moet houden met de rechten van de eigenaar.

De verdere praktische organisatie van de procedure mogen de gemeenten zelf bepalen, zoals bijvoorbeeld het recupereren van kosten van bewaring...

Regeling en afhandeling tot 1 september 2021  

De lokale besturen baseerden jarenlang de afhandeling van de verloren en achtergelaten voorwerpen op hun grondgebied op de bepalingen van voormelde wetgeving en meer in het bijzonder: 

Regeling en afhandeling vanaf 1 september 2021: overzicht van de belangrijkste bepalingen 

Beide wetten zijn opgeheven door de Wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek [titel 3 Eigendomsrecht] vanaf 1 september 2021 waardoor de procedures die de gemeente tot nu toe toepaste, moeten wijzigen. De gemeente zal hierbij veel meer rekening moeten houden met de rechten van de eigenaars.  

Hierna vindt u welke bepalingen o.a. van belang zijn voor het bepalen van de gemeentelijke procedure met betrekking tot de verloren of gevonden voorwerpen.  

Omschrijving van het eigendomsrecht 

Art. 3.50. Het eigendomsrecht verleent aan de eigenaar rechtstreeks het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, hiervan het genot te hebben en erover te beschikken. De eigenaar heeft de volheid van bevoegdheden, behoudens de beperkingen die door wetten, verordeningen of door de rechten van derden worden opgelegd. 

Rechten van de eigenaar 

Art. 3.51. Onder voorbehoud van andere bepalingen in dit Boek kan de eigenaar het voorwerp terugvorderen uit handen van degene die het onder zich heeft en zich verzetten tegen elke inbreuk of aanspraak van een derde. Het eigendomsrecht en de vorderingen die het recht sanctioneren, doven niet uit door het niet-gebruik ervan. 

Bewijs van het eigendomsrecht 

"Art. 3.52. Zonder afbreuk te doen aan de artikelen 3.23 en 3.24 (Art. 3.23. De bezitter wordt vermoed de titularis te zijn van het zakelijk recht dat hij feitelijk uitoefent, behoudens tegenbewijs. Art. 3.24. De bezitter te goeder trouw van een zakelijk recht op roerende goederen wordt vermoed over een titel te beschikken, behoudens tegenbewijs) en onder voorbehoud van de toepassing van de regels inzake bewijs tussen contractspartijen, kan het bewijs van het eigendomsrecht met alle bewijsmiddelen worden geleverd en inzonderheid door titel, bezit en materiële aanwijzingen. De rechter bepaalt wie de meest waarschijnlijke eigenaar is, met inachtneming van de volgende regels: 

1° hij die in zijn voordeel een oorspronkelijke wijze van verkrijging aantoont, heeft de overhand; 
2° bij gebreke daarvan krijgt diegene die een op het eerste gezicht geldige titel heeft, de overhand; 
3° bij gebreke daarvan, en indien de eigendom noodzakelijk toebehoort aan één van de procespartijen, is een bezit beslissend."

Rechten en plichten van de gemeente: wettelijke basis artikelen 3.58 en 3.59 

  • De gemeente moet het gevonden of door de vinder in bewaring gegeven voorwerp in een register opnemen en redelijke pogingen ondernemen om de eigenaar terug te vinden.  

  • De gemeente is aansprakelijk voor de bewaring. 

  • De gemeente kan na zes maanden te goeder trouw en op een economisch verantwoorde wijze beschikken over het voorwerp (m.u.v. voorwerpen die vatbaar zijn voor bederf, die onderhevig zijn aan snelle waardevermindering of schadelijk zijn voor de openbare hygiëne, gezondheid of veiligheid en fietsen waarvoor de bewaartermijn van drie maanden geldt). 

  • Ingeval van verkoop moet de gemeente de opbrengst ter beschikking van de eigenaar of van zijn rechtverkrijgenden houden. 

  • Het voorwerp blijft toebehoren aan zijn oorspronkelijke eigenaar en de gemeente wordt slechts eigenaar vijf jaar na de opname in het register voor zover de oorspronkelijke eigenaar zich niet kenbaar heeft gemaakt. 

  • De gemeente heeft een retentierecht, zolang de eigenaar de verplichting tot vergoeding van de redelijke kosten van bewaring, behoud en opsporing niet heeft nagekomen.  

In de kantlijn 

Concreet gevolg van de inwerkingtreding van het nieuwe Burgerlijk Wetboek voor de vernietiging van in beslag genomen lachgas (bron: ARIEC LIMBURG) 

Vanaf 1 september 2021 zal het nieuwe Burgerlijk Wetboek in werking treden waardoor artikel 2279 BW vervalt. Dit heeft tot gevolg dat het moeilijker wordt om te stellen dat het bezit geldt als titel. In het kader van het bezit van goederen, bepaalt artikel 3.18 van het Nieuw Burgerlijk wetboek het volgende: “Art. 3.18 Bezit is de feitelijke uitoefening van een recht als ware men de titularis van dit recht, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een derde. Degene die het recht feitelijk uitoefent, wordt vermoed de bezitter ervan te zijn, behoudens tegenbewijs. Een restitutieverplichting van het recht dat hij bezit, sluit de bedoeling om er titularis van te zijn uit. Ontbreekt deze bedoeling wegens een rechtshandeling of een wettelijke of rechterlijke titel, dan is er detentie van dit recht. Daden van eenvoudig gedogen brengen bezit noch detentie teweeg.” 

Aangezien de in beslag genomen lachgasflessen en -patronen na de maximumtermijn van 6 maanden in principe aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven dienen te worden, houdt dit een restitutieverplichting in. Op basis van artikel 3.18 betekent dit dat het lokaal bestuur of de politie door wie de goederen bewaard worden, niet meer automatisch de goederen bezit. Ook wanneer de goederen niet binnen de 6 maanden worden teruggevraagd (“daden van eenvoudig gedogen”), geldt dit niet als bezit. Het wordt heel wat moeilijker om te motiveren dat het lokaal bestuur door het bezit ook eigenaar wordt waardoor zij vrij over de lachgasflessen en -patronen kan beschikken met het oog op de vernietiging ervan. De bezitter (gemeente) wordt vermoed eigenaar te zijn van het in beslag genomen goed, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs bestond niet in artikel 2279 BW. Aangezien het bezit het laatste bewijsmiddel is in het cascadesysteem om de eigendom aan te tonen (zie art. 3.52 Nieuw Burgerlijk Wetboek), zal de oorspronkelijke eigenaar in de meeste gevallen de eigenaar blijven, ook na de 6 maanden inbeslagname. Indien de goederen worden teruggegeven kunnen wel alle kosten verbonden aan de bewaring worden teruggeëist door het lokaal bestuur.  

Bovenstaande heeft tot gevolg dat vanaf 1 september 2021 het lokaal bestuur of de politie na de maximumtermijn van 6 maanden niet meer automatisch vrij zal kunnen beschikken over de in beslag genomen lachgasflessen en -patronen. Een geïndividualiseerd burgemeestersbesluit  (met organisatie van hoorrecht) op grond van artikel 133 en 135, §2 Nieuwe Gemeentewet kan hierbij wel een oplossing bieden maar de procedure blijkt er sowieso niet eenvoudiger op geworden te zijn.

Meer info

Bjorn Cools