lokaal_20221101_14_stijnbaert.png
Provider image

De Vlaamse en federale overheid willen de werkzaamheidsgraad verhogen tot tachtig procent. Daarvoor wordt in de eerste plaats gekeken naar het activeren van mensen die vandaag geen werk hebben en er ook niet naar op zoek zijn. ‘In vergelijking met de andere EU-landen doen we het op dat vlak zeer slecht,’ zegt econoom en arbeidsmarktdeskundige Stijn Baert, professor aan de UGent en de UAntwerpen. ’Overheden, werkgevers, sommige inactieve mensen zelf, allemaal dragen ze een deel van de verantwoordelijkheid. Ook veel lokale besturen kunnen meer doen voor het activeren van mensen met een leefloon.’

Vlaanderen en de federale overheid streven naar een werkzaamheidsgraad van tachtig procent. Maar wat betekent dat? ‘Dé werkzaamheidsgraad bestaat niet,’ zegt Stijn Baert. ‘Je moet altijd de leeftijdscategorieën afbakenen waarop het werkzaamheidspercentage dat je nastreeft van toepassing is. Gaat het over de 20- tot 64-jarigen? Over de 25- tot 64-jarigen? Internationaal wordt soms zelfs gekeken naar de 18- tot 64-jarigen. Ik vind het het beste om te kijken naar de 25- tot 64-jarigen, want tussen 20 en 24 zijn veel jongeren nog aan het studeren. In internationale vergelijkingen wil je een land toch niet “straffen” omdat het veel studenten heeft. Nochtans heeft het Vlaamse regeerakkoord het over een tewerkstellingsgraad van tachtig procent voor de 20- tot 64-jarigen tegen het einde van deze legislatuur. Federaal is het wat onduidelijk welke leeftijdscategorieën worden gehanteerd. Maar ook daar is het streefcijfer tachtig procent, weliswaar maar tegen 2030.’


Hoe ver zitten we af van die doelstelling?
‘Voor de 20- tot 64-jarigen zit Vlaanderen nu aan 75 procent, kijk je vanaf 25 jaar, dan is het 78 procent. Op federaal niveau is dat respectievelijk 71 en 74 procent. Als we kijken naar de evolutie van de percentages de voorbije jaren, is de kloof nog groot. Bij vrouwen stijgt de werkzaamheidsgraad nog, bij mannen al een hele tijd niet meer.


Wie zijn de mensen die niet werken?
‘In Vlaanderen is van de 20- tot 64-jarigen die niet werken maar één op de tien werkzoekend. Zelfs als je iedereen die een baan zoekt aan het werk krijgt – wat theoretisch onmogelijk is, want er zijn altijd mensen die tussen twee jobs in zitten –, dan dicht je nog maar de helft van de kloof. Dus moet je kijken naar de veel grotere groep die wat onder de waterlijn zit: de inactieven. Dat zijn mensen die geen baan hebben en er ook geen zoeken. Op de werkzoekenden is sterk ingezet, in Vlaanderen met veel succes. Maar we hebben in België wel 1,3 miljoen inactieve mensen tussen 25 en 65 jaar en daarmee staan we op plaats 23 van de 27 EU-landen. Alleen Roemenië, Kroatië, Italië en Griekenland doen het nog slechter. Zelfs Portugal, Spanje en Frankrijk scoren beter, de kloof met de koplopers zoals Nederland en de Scandinavische landen wordt steeds groter. En natuurlijk is die tachtig procent niet meer dan een cijfertje, het hogere doel is voldoende sterke schouders onder de sociale zekerheid krijgen zodat we bijvoorbeeld wie ernstig ziek is de best mogelijke zorg kunnen geven.’


Hoe komt het dat we niet beter doen?
‘Ik zie twee grote redenen. De poort van de werkloosheid zijn we de voorbije twee decennia beter gaan bewaken. Als mensen zonder baan vallen en een werkloosheidsuitkering krijgen, worden ze van dichtbij opgevolgd door de VDAB. We hebben in België maar vier procent werkzoekenden onder de 25- tot 64-jarigen, in Vlaanderen zelfs maar 2,5 procent. De poort van de inactiviteit daarentegen is open blijven staan. Het SWT bijvoorbeeld, het vroegere brugpensioen, wordt nog steeds ingezet bij herstructureringen. Ik misgun het niemand, maar eigenlijk is het niet meer van deze tijd. Het gaat uit van het idee dat een baan minder voor een “oudere” er een meer is voor een “jongere”, maar we weten intussen dat dit niet opgaat. Werk creëert werk.

Ook de poort van de langdurige ziekte sleept. Veel mensen zitten absoluut terecht in dat stelsel en moeten de beste zorg krijgen, maar er is een grijze zone waarin werkloosheid en langdurige ziekte communicerende vaten zijn. De werkloosheid is de voorbije decennia gedaald, het aantal langdurig zieken is enorm toegenomen. Als je de ene poort beter bewaakt en de andere blijft wat meer openstaan, dan zie je een verschuiving naar de weg van de minste weerstand. Een werkloze die niet meewerkt, verliest zijn uitkering. Iemand die na een langdurige ziekte in staat wordt geacht om weer aan de slag te gaan maar dat niet doet, zou gedurende een maand een klein stukje van zijn uitkering kunnen verliezen. De overheid gaat heel anders om met die twee groepen. Ook artsen en ziekenfondsen moeten geresponsabiliseerd worden, en werkgevers moeten veel meer inzetten op preventie en opvolging.’

‘Een tweede reden voor de hoge inactiviteitscijfers is dat werken te weinig loont. Voor sommigen is het een logische keuze om niet te werken. Volgens de jaarlijkse cijfers van Eurostat gaat een kortgeschoolde alleenstaande in België er gemiddeld iets minder dan tien procent op vooruit door te gaan werken en dan zijn extra kosten voor bijvoorbeeld kinderopvang, kleding, mobiliteit nog niet meegerekend. Alle regeringen willen werken meer laten lonen, maar vaak blijft het bij woorden.’


Voor alleenstaanden zou werken nog minder lonen dan voor gezinnen. Klopt dat?
‘Absoluut. De OESO berekent elk jaar wat ze de belastingswig noemt: hoeveel gaat er naar de schatkist van elke honderd euro die de werkgever uitkeert aan loon? Voor een alleenstaande is dat in ons land 53 euro. Van alle westerse landen doet België het het slechtst, voor gezinnen zijn we de op vijf na slechtste leerling. We zijn veel feller in het belasten van alleenstaanden dan van samenwonenden en gehuwden. In maatregelen is het gezin met twee kinderen nog vaak het model achter de rekenmodellen. De alleenstaanden, ook die met kinderen, worden vaak vergeten.’


Wie zijn de inactieve mensen?
‘Je kunt vijf categorieën onderscheiden: mensen die ooit gezocht hebben naar een baan maar ontmoedigd raakten; huismannen en -vrouwen; langdurig zieken; mensen die de arbeidsmarkt vervroegd verlaten hebben; mensen die weer voltijds gaan studeren op latere leeftijd. Door die categorieën lopen groepen die oververtegenwoordigd zijn. Er zijn meer inactieve vrouwen dan mannen, vrouwen werken historisch gezien meer thuis. En omdat werken te weinig loont, blijven vrouwen vaker dan mannen thuis om voor de kinderen te zorgen. Maar als je het Europees bekijkt, staan de mannen op plaats 25 wat inactiviteit betreft, de vrouwen op plaats 21.

De hoge inactiviteit in vergelijking met andere EU-landen is dus nog meer te wijten aan de mannen dan aan de vrouwen. Een tweede groep die sterk oververtegenwoordigd is, zijn personen met een migratieachtergrond. De inactiviteit van personen met een niet-EU-nationaliteit is in België veruit het hoogst van alle EU-landen. Maar liefst 44 procent van de mensen met een niet-EU-nationaliteit tussen 25 en 64 jaar is niet aan het werk en niet op zoek naar werk. Bij vrouwen gaat het zelfs over zes op de tien. Dat is zeer problematisch. Er zijn drie verantwoordelijken. De werkgevers – er is discriminatie, zo blijkt uit praktijktesten, maar niet meer uitgesproken dan in andere landen –, de inactieven zelf – zeker in Marokkaanse en Turkse gezinnen liggen de verwachtingen voor meisjes om buitenshuis te gaan werken zeer laag, zo blijkt uit onderzoek – en de overheid. Als werken te weinig loont en de sociale zekerheid te weinig activerend is, trek je migranten aan die er minder voor gaan. Wie er echt voor wil gaan, kiest voor het VK, Australië, Canada omdat het daar meer oplevert om “je best te doen”. Wij hebben de voorbije decennia ook veel migratie gehad om humanitaire redenen en omwille van gezinshereniging, terwijl bijvoorbeeld Denemarken vooral mensen wil aantrekken die komen werken of studeren.


Spelen ook andere vormen van discriminatie een rol in de hoge inactiviteitsgraad?
Genderdiscriminatie is er amper, zo blijkt uit praktijktests, behalve in specifieke gevallen tegenover jonge moeders. De loonkloof tussen mannen en vrouwen is bijna nergens zo klein als in ons land. We zien wel dat er veel discriminatie is op basis van gezondheidskenmerken. Mensen die een burn-out gehad hebben bijvoorbeeld promoveren nog amper. Ook leeftijdsdiscriminatie is een probleem. Er is een groot verschil in uitnodigingskansen voor een sollicitatie voor een 56-jarige in vergelijking met een 50-jarige, of voor een 50-jarige tegenover een 44-jarige. Uit onderzoek blijkt dat werkgevers vier aannames doen: een oudere werknemer zal duurder zijn, niet mee zijn met de nieuwste technologie, niet op te leiden en niet flexibel. Zo gaat een grote stroom van menselijk kapitaal verloren. Om die te activeren moet ook de overheid initiatieven nemen en meer doen dan wat morrelen in de marge. Met een premie om een oudere werknemer in dienst te nemen, kom je er niet. Integendeel, die werkt soms contraproductief.

Onderzoek toont aan dat een premie voor het aanwerven van een persoon met een functiebeperking bij de werkgevers de reactie ontlokt dat het dan inderdaad wel zeer lastig zal zijn om die persoon volwaardig aan het werk te krijgen. Landen zoals Nederland tonen dat het anders kan en dat duidelijke hervormingen ertoe kunnen leiden dat werkgevers en werknemers hun visie bijstellen. Wat ook niet helpt, is dat de carrière in ons land een sprint is – we studeren relatief lang en we gaan relatief vroeg op pensioen, daartussen moet het allemaal gebeuren – en er maar weinig tijd is om bij te scholen. Wie trouwens meer wil weten over mijn onderzoek, rond discriminatie en andere topics, kan terecht op stijnbaert.be. Aangezien de Vlaamse belastingbetaler in mijn loon voorziet, vind ik het niet meer dan logisch bij elke studie een Nederlandstalige samenvatting toe te voegen.’


Hoe groot is de groep van langdurig zieken?
‘Ongeveer zeven procent van onze 25- tot 64-jarigen is langdurig ziek, dat is een derde van de inactieve mensen. En nog eens, natuurlijk moeten we iemand die langdurig ziek is de best mogelijke zorg geven, maar we moeten voldoende aanklampend zijn voor mensen die wel in staat zijn weer aan het werk te gaan. Precies om onze sociale zekerheid voldoende sterk te houden.


Wat kunnen we doen aan het grote probleem van burn-out?
‘Preventie is cruciaal, maar we varen nog te veel blind. Vaccinontwikkeling gebeurt volgens de regels van de kunst, met testfases bij kleine groepen voordat vaccins breed worden uitgerold. Bij burnout doen we maar wat. De federale regering staat nu toe om de werkweek in vier dagen samen te drukken om het aantal burn-outs te verlagen. Is dat zo? We weten dat niet. Daarnaast is het belangrijk dat artsen geresponsabiliseerd worden om juiste beslissingen te nemen en enkel de juiste mensen toegang te geven tot de ziekteverzekering.’


Wat is de rol van lokale besturen in het terugdringen van inactiviteit?
‘Sommige gemeenten doen het beter dan andere om mensen met een leefloon te activeren. Vaak loopt het pad via vrijwilligerswerk dat als een springplank dient naar tewerkstelling bij de gemeente of in de privésector. Sommige voorlopers zetten ook waardevolle en vernieuwende initiatieven op zoals speeddating met bedrijven. Andere gemeenten mogen hun ambitieniveau best wat opkrikken. Daar ligt ook een opdracht voor de Vlaamse regering die gemeenten die succesvol zijn een bonustoelage zou kunnen toekennen. Met UGent @ Work, het platform dat alle proffen samenbrengt die binnen de UGent onderzoek naar werk en arbeidsmarkt leiden, steken we de hand uit naar gemeenten die willen nadenken over beleidsinnovaties en ze door ons willen laten begeleiden.’


Hoe kan een lokaal bestuur zelf voldoende competente mensen aantrekken?
‘De unique selling proposition van de overheid in het algemeen is dat mensen steeds vaker een baan zoeken op basis van hun waarden. Ze zoeken werk waar ze echt achter staan en een rol als civil servant in dienst van de maatschappij kan daar invulling aan geven, meer dan een baan waarin ze de winsten van een privébedrijf en dus van de aandeelhouders maximaliseren. Daarnaast is de overheid ook een zorgzame werkgever, ook dat mag ze uitspelen. Ook voor gemeenten wordt branding steeds belangrijker. Schuif je waarden naar voren, zet je troeven in de verf, laat je werknemers je ambassadeurs zijn. Een sollicitant kan je niet graag zien als je als werkgever niet toont dat je je zelf graag ziet.’


Nog even naar de actualiteit. Hoe kijkt u naar de uitbreiding van de jobbonus? Zal die meer mensen aanzetten om een baan te zoeken?
‘Ik kijk er met gemengde gevoelens naar. We weten uit onderzoek dat hogere nettolonen ertoe kunnen leiden dat meer mensen de stap naar de arbeidsmarkt zetten. Een overzichtsstudie van alle onderzoek zegt dat een verhoging van de nettolonen met vier procent – wat de jobbonus voor een aantal gezinnen zal betekenen – in de laagste inkomenscategorieën leidt tot een stijging met twee procent van het aantal mensen dat wil werken. Daarom was ik voor de oorspronkelijke jobbonus. Nu wil de regering die uitbreiden naar de hogere inkomenscategorieën, maar voor de activering zal dat minder uitmaken. Behalve als een activeringsmaatregel ziet de Vlaamse regering de jobbonus ook als een koopkrachtmaatregel voor mensen die werken. Maar hij is niet gericht op de mensen die het meest in de problemen zitten, omdat de federale en Vlaamse overheden niet weten wie dat precies zijn.

Ze baseren hun beleid, zoals het toekennen van de jobbonus of het sociaal tarief voor energie, op wat er maandelijks bij mensen binnenkomt aan inkomen. Daar hebben ze een goed zicht op. Wat mensen al aan vermogen hebben, wordt niet meegerekend omdat er geen vermogenskadaster is. Die toets kan wel gebeuren op lokaal niveau. Daar kan veel fijnmaziger gekeken worden wie echt in de problemen zit en wie niet. Ik zou in deze crisis meer middelen naar het lokale niveau brengen om inwoners die het moeilijk hebben gerichter te kunnen ondersteunen, na een sociaal onderzoek door maatschappelijk werkers. Lokale besturen zouden echt het verschil kunnen maken, op maat van hun inwoners, en veel doelmatiger zijn dan het federale of Vlaamse niveau.’ —

 

Bart Van Moerkerke is redacteur Lokaal
Voor Lokaal 11 | 2022